De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijToekomst.Ga naar voetnoot*Il tempo passa e l'ore son si pronte
A fornir il viaggio,
Ch' assai spazio non aggio
Pur a pensar com' lo corro alla morto.
Petrarcha.
De Tijd vliegt ijlend om en de uren loopen af,
Te snel om voor de reis het noodigst te bezorgen:
Waar blijft me een oogwenk dat ik denken kan aan 't graf?
Straks overvalt my 't licht van d' aan te breken morgen
Die uit eene andre kim, met onbekenden gloed
My toeblikt en het hart des stervlings siddren doet.
| |
[pagina 186]
| |
Die nieuwe horizont sluit onbekende streken
By nieuwen hemel in. Verwachting, ach, ge ontzet!
Zijn 't donders van de Wraak die 't kloppend hart verplet,
Zijn 't beemden van genot - wier glans ik aan zie breken? -
Ach! hoe verwierve ik my een rustplaats in dat oord?
Verdienstlooze, in het hart van zelfverwijt doorboord!
Rampzaalge, neen; zoo deugd, zoo reinheid van geweten
Dat loon verdienen kon, 'k verbeurde 't duizendwerf:
Ja, 'k moet, door 't hart geperst, my-zelf misdadig heeten,
En steeds verpeste prooi van 't zondig zielverderf.
Wat zoude ik hopen, ik? Verplettring waar genade
Zoo dit Rechtvaardigheid in d' eisch des rechts verzaadde.
Maar ô! wat lichtstraal breekt me uit hooger hemel aan!
Een God, die voor mijn schuld met lijden heeft voldaan!
Hy reikt Zijn zuivre hand aan Adams vloekgenooten,
Hy die mijn broeder werd, voor my in 't lichaam trad,
En me uit mijn vlekken wiesch in 't zondezuivrend bad!
Ja, Heiland, 'k grijpe u aan, Gy zult my niet verstooten!
Roll', loei', en raatle dan de donder om my heen,
'k Ben met Uw bloed bedekt, en zeker aan Uw zijde;
Uw heiligheid zal me in mijn naaktheid overkleên,
En juichend trede ik op als de Uwe, en Uw bevrijde.
'k Ontfang van uit Uw hand den onverdienden palm,
En smelt mijn Hallels met der Englen gloriegalm!
1826.
|
|