De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 184]
| |
Droom.Ga naar voetnoot*Somnia quae veras aequent imitamine formas.
Ovidius.
Eens zag ik in een bui van nooitgehoorde stormen
De Duivlen Gods gezegende Aard
Naar 't voorbeeld van de Hel hervormen:
't Was een benaauwde droom die nog mijn hoofd bezwaart.
Natuur werd eensklaps Fransch, beschaafd; als echte Franschen,
Bloeddorstig, wreed, en valsch, van heersch- en hebzucht vol,
En 't leven afgedeeld in moorden, plondren, dansen,
En dartlen in vermaak en katten-nachtgekrol.
Gebergten, stroom, en meir, verdwenen;
't Was alles Frankrijk zonder meer,
En waar slechts zon en maanlicht schenen,
Weêrglansde 't wijd en zijd op 't blinkend krijgsgeweer.
Geen veld of 't werd gemest met bloed van vriend of vreemden,
Heel de aard was overwolkt van enklen buskruidrook,
De honger heerschte door de beemden,
En heel Euroop stonk uit de keel van enkle look,
Of kwijnde ontvleescht, met kroost en magen,
Niet wetende waar brood te vragen.
In elke stadswal, elk gewest,
Heerschte ééne en steeds de zelfde pest,
De Vrijheidsdwinglandy met al heur lijfstaffieren,
Verdrukking, willekeur, en roof,
En Hemeltergend wangeloof,
Tooneeltuig, geldgebrek, en walglijk waanpleizieren.
Voor zaken, kwam de naam in plaats;
| |
[pagina 185]
| |
Voor rust, een kermisboefgeraas;
En gif verstrekte brood. 'k Zag ouders 't aan hun telgen,
Of met, of zonder dwang, op 't gulzigst in doen zwelgen,
Om, met verduistring van 't verstand,
Te juichen in de ellend van 't nooit weêr redbaar land.
Dit zag ik, schreide en bad. Die tijd verdween toen weder;
Een zuivrer zonnestraal scheen door de wolken neder;
't Veranderde alles, en 'k ontwaakte en was verblijd,
En 't Vaderland herleefde in d' ouden gouden tijd:
Het Jacobijnendom lag zwijgend aan de keten,
't Was algemeene rust en vrijheid van geweten,
Men mocht een boef een boef, en Christus Heiland heeten.
Was 't eerst, of is het nu bedrog,
En droomde ik uit, of droom ik nog?
1826.
|
|