De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 179]
| |
Filozofie.Ga naar voetnoot*Ἵνα σϰυλεύσαντες τοὺς Αἰγυπτίους ἐὔρωσιν ὔλην πρὸς τῶν παραλαμβανομένων εἰς τὴν πρὸς Θεὸν λατρείαν. Ja, ook der Heidnen leer van zeedlijkheid en plichten,
Hun arbeid om 't verstand by 't denken wel te richten,
Kan Christnen nuttig zijn. Egyptens puikmetaal
Wrocht in Gods diensthut meê ten Godgewijden praal;
Hun goud en zilver mocht, verwerkt door reine handen,
Als lamp en wierookvat Hem myrrhe en olie branden,
Mocht d' offertoondisch, ja de bondkist-zelv, bekleên,
En sieren 't zoenplat met geheimnisvol in één
Vergaârde mensch- en leeuw- en stier- en arendsleden,
Ten zetel voor de glans, Gods aanschijn afgegleden.
Ja, diene 't vreemd metaal, verheerlijk 't door zijn gloed
Den God der waarheid die zich zetelt in 't gemoed,
Doch worde 't de afgod niet, waarom de dwazen reien
En hupplen op den klank van trommels en schalmeien,
En roepen: ‘Dit 's de God die met almachte hand
Ons uit de kluisters brak van 't wreed Egyptenland!’ -
Dus deedt ge, ô blinde stoet van dwalende Hebreeuwen.
Maar Christnen, 'k hoor ook thands die zelfde feestleus schreeuwen.
Werd reeds uw wijsheidsleer, uit Heidendom geput,
Uw zielsbetrouwen niet, uw troost en levensstut?
Wat is die zedenkunst, dat vrije deugdbetrachten,
Dan zelfvergodingszucht en roekloos Godverachten?
Wat roemt gy ze als den weg die tot den hemel leidt,
Ja, aanspraak maken mag op zalige eeuwigheid?
Roeit, Christnen, uit uw hart (dat doolhof voor U-zelven!)
| |
[pagina 180]
| |
Die trotsheid, die uit zich de waarheid meent te delven;
Toetst dat geroemd verstand, dat steeds zich-zelf bedriegt
Wanneer het door de lucht op wasschen vlerken vliegt,
En zoekt, met Godgevloekte en strafbre heiligschennis,
In eigen modderpoel 't beginsel niet van kennis.
Geen waan- en zelfdienst, aan de duisternis ontleend,
Geen roekloos Bethel met Gods Tempelberg vereend! -
Schept Wijsheid uit haar bron wier nooitberoerde vlieten
Uit de onbestijgbre rots in volheid nederschieten,
Doch mengt heur reinheid met geen zwijmeldroessemnat.
Ja, zoo de wilde braam ook eetbre vrucht bevat,
Meê smaak en laafnis biedt, tot zielsgenot geschapen,
Van 's levens boom alleen is de echte spijs te rapen.
Geen manna van omhoog dat krankte of walging teel!
Maar 't Gode ontperste vleesch verpest de graâge keel.
Beproeft by 't licht van God dat schijnbaar menschlijk weten;
De welpoel allen kwaads is 't gruwlijk zelfvermeten.
Bidt met volhardende ernst om zelfv erloochningskracht,
En biddende in den naam van Jezus zoen, verwacht!
Dan, dan eerst, zal u 't al aan 't hart geheiligd wezen,
Dan zult ge zuivren wijn van doornestruiken lezen,
Dan kwetst geen addrenbeet, en moordt geen akonijt;
Waar Christus 't hart bezit, is 't gift zijn krachten kwijt.
Maar beeft, u-zelv' naast God een by-altaar te stichten;
Steunt op uw reden niet om 't eeuwig woord te ontwrichten.
Drukt elke poging neêr die opwelt in 't gemoed
En eigen kracht of wil of inzicht, hulde doet.
Geeft, geeft aan de Almacht eer, en kent geene andre glorie
Dan de oorlogsbuit te zijn van Jezus kruisviktorie!
1826.
|
|