De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 170]
| |
Nieuwe wijsheid.Ga naar voetnoot*Vos eruditos miror et doctos viros
Nescire vel divina vel mortalia.
Prudentius.
Is 't vreemd, Geleerden en Doktoren,
Indien ge, in 't warnet vast van ingebeeld verstand,
Den grond der kennis hebt verloren,
Ons in 't bewustzijn-zelf natuurlijk ingeplant?
Nooit leert ge u-zelven onderzoeken.
Noch pleegt met uw gevoel van zielsbehoefte raad,
Maar zuigt het gift der Mode-boeken,
En mengt het met den wind van Filozoofschen praat.
Van dezen onvoeg opgezwollen,
Draait elk het zwakke hoofd en duizlig breingestel
Als opgezette kindertollen,
Op stand en houding prat, maar die ze drijft, ten spel,
Dan braakt ge orakels uit den hoogen
Naar 't autos éfa van den Tijdgeest dien ge ontziet,
En, voor uw zetels neêrgebogen,
Betwist een dom geslacht uw gouden spreuken niet.
Dan speelt ge met een aantal namen
Van wie gy de oorsprong- en beduiding-zelfs niet kent,
En weet van zedigheid noch schamen,
Maar zwaait de Krijgsvaan van uw gloriedronken bent;
Spreekt wan- en wartaal zonder denken,
Baauwt zotte schreeuwers na, en zwelgt hun braaksel in;
En 't eind is niets dan hersenkrenken,
Verderf van ziel en lijf en Staat en huisgezin.
| |
[pagina 171]
| |
Zie daar de vrucht van 't fraai verlichten
Waarvoor men 't zonlicht van Gods waarheid buiten sloot,
En 't volk voor stille Christenplichten
Een schim van Oppermacht als Duivlenlokaas bood.
Rampzaalge, droef misleide telgen
Die thands in 't ongeluk voor Oudren dwaasheid boet,
En alle pestvenijn moet zwelgen
Dat ziel en merg verwoest en d' afgrond stort in 't bloed!
Wie, wie kan 't aanzien hoe ge als slaven
Wordt opgeleid ten spel van 't Helsche vloekgespan,
Om hongrend in 't gareel te draven
Van d' op den wareldthroon zich zeetlenden tyran!
Ach, is er ergens Godsvrees over,
Weert, Christnen, weert dat juk van uwe kindren af,
En offert niet aan 's afgronds Roover
't Geen God u, zich ter eer', tot uw vertroosting gaf.
Ja, hebt gy Oudreningewanden,
Biedt, biedt ze uw' Heiland, die hen noodigt, biddende aan;
Onttrekt ze aan de opgelegde banden,
En doet ze als kindren reeds het hart voor jezus slaan!
1826.
|
|