De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijHondgeblaf.Ga naar voetnoot*Stoor u niet aan 't ijdel razen
Van een aantal trotsche dwazen
Dat de waarheid tegenstreeft;
Laat ze tieren, laat ze schreeuwen,
Houd de honden niet voor leeuwen,
Waar men zwaard voor noodig heeft. -
‘Maar, die honden kunnen bijten!’ -
Och, een stuk van 't kleed te rijten,
Dat is 't alles; en dit zij!
't Pakjen is toch haast versleten,
En dan zal de mot het eten
Voor de zelfde lekkerny. -
| |
[pagina 159]
| |
‘Maar, met scheur of reet te loopen!’ -
Staat de weg voor honden open,
Ongemuilband, en zoo fel;
Hoort dat tot de vrijheidswetten;
'k Zal er my niet tegen zetten,
'k Ben toch eens in deze Hel.
Honden zullen, wat wy praten,
Toch hun eigenschap niet laten;
Altijd zijn zy boos van aart;
Tegenkeffen als zy blaffen,
Of ze met den stok te straffen,
Is de gansche boel niet waard. -
‘Maar elk blaffer, keffer, grommer,
Altijd bozer, vuiler, dommer,
Brengt er meer nog aan den gang;
En het wordt een gruwzaam leven,
Daar ik weinig om zou geven,
Doch het duurt wat al te lang.’ -
Geef dan aan de blaffersbazen,
Slechts een beentjen waar ze op azen,
Dat hun aanstaat, in den muil;
En de grootste likt uw handen,
De andren zonder stem of tanden,
Druipen af in stom gedruil. -
‘Beentjen’? - Ja, zoo'n schenkelpijpjen
Dat 's met een een kermisfluit,
ô Zoo lekker om te knaauwen
En zoo lieflijk van geluid.
Zeg: Hou daar, mijn goede lobbes,
Ja, gy bent een brave hond!
***-zelf zal kwispelstaarten,
Voor zoo'n lofspraak uit uw mond.
1826.
|
|