De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 114]
| |
De verlichtingfabriek dezer eeuw.Ga naar voetnoot*Ik ben het licht der wareld. Wat schemering van wemelende lampen!
Waar ben ik hier? Wat onderaardsche kluis,
Van stank vervuld der smeer- en oliedampen,
En brabbeltaal van twist- en moordgedruisch!
Is dit het Land, dat (in de heldre stralen,
Den zuivren glans der Euangeliezon,)
Van 't Bygeloof zoo blij mocht ademhalen
Als 't morgenlicht der blijder eeuw begon?
Waar is de wind des Heilgeests die 't doorzweefde,
En 't hijgend hart verfrischten adem schonk,
Als 't zwak gemoed in Hemelzucht herleefde,
En zielevreugd uit dankende oogen blonk?
Rampzalige, in dien poel gedoemd te stikken,
Waar krankte en dood u afschijnt van 't gelaat,
Geen Lentelucht uw boezems mag verkwikken,
Geen daglicht voor u op- of ondergaat!
Breekt, breekt van uit die graf-, die doodsgewelven,
Bedwelmingkracht en gruwelvolle Hel:
Gevoelt voor 't minst, keert weder tot u-zelven,
En gaapt niet naar 't bedrieglijk guichelspel.
Gods adem blaast rondom u; hoort dien ruischen,
En bonst de deur van dezen kerker los,
En 't vrije bloed zal door uwe aadren bruischen
En 't aangezicht weêr sieren met zijn blos.
Gods schepping zal voor uw gezicht herleven,
| |
[pagina 115]
| |
En de aard haar groen vernieuwen voor uw voet,
De levenswel uw borst verversching geven,
Voor drabbig vocht, met moddrig slijk doorwroet.
Dooft uit dien schijn van Filozoofsche vonden,
Neemt Hemellicht en zuivre waarheid aan;
Of -, van de Hel met open muil verslonden,
Vervloekt u-zelv' die dwelmziek wilt vergaan!
1825.
|
|