De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijFilozofie uit de tegenwoordige eeuw.Ga naar voetnoot*- Our soul can nothing be but blood,
Or nerves, or brains, or body modified.
Whence it will follow that cold stopping crud,
Hard mouldy cheese, dry nuts when they have rid
Due circuits through the heart, at last shall speed
Of life and sense, look thorough our thin eyes,
And view the close wherein the cow did feed,
Whence they were milk'd: gros piecrust will grow wise,
And pickled cucumbers philosophise.
More.
‘Een woordtjen, goede vriend! Ik hoor daar wondren preêken:
Gy, Filozofen, hebt de zaken doorgekeken,
Daar twijfelt niemand aan in dees verlichten tijd,
En dit moet waarheid zijn, ten trots van wien 't ook spijt!
Dus, die wat leeren wil, moet zich tot u vervoegen.
My draait het hoofd sints lang met over iets te zwoegen
Dat zekerlijk by u zoo klaar is als de dag;
'k Verlang dus om 't van u te hooren, zoo ik mag.
| |
[pagina 45]
| |
Gy vindt geen zwarigheid in 't geen wy arme blinden
In geest en denkenskracht zoo hoog diepzinnig vinden;
Gy lacht met God en Ziel, en meer nog naar 'k besef,
En yvert, dat de kwijl u neêrloopt langs de bef;
Dus, zegt me eens, zoo gy wilt (het oovrig daargelaten,)
Wat is er van de Ziel? Maar telt het me in dukaten
En niet in stuivers toe; in 't korte, klaar, en goed!
Wat is dat denkend ding?’ -
De Ziel is niets dan bloed:
Dit 's zenuw, brein, en vleesch, eerst vochten die verkoudden,
En, eens door kou verstijfd, gestremd, en opgehouden,
Als kaas verharden, en zich vormen tot een korst,
En, lang in 't rond gezwierd by 't stroomen door de borst,
Allengs en op zijn tijd in 't op- en nederstijgen,
Van zelfs dan ook gevoel en zelfbewustheid krijgen
En door 't verglaasde vlies der oogen, van zich zien,
Waar 't zich verspreidend licht een voorwerp aan mag biên;
En, voorts, de muskels met de vezels doen bewegen
Door d'innerlijken aart in alle stof gelegen,
Die zwaarte en trekkracht heet. 't Is alles meelpastei,
En 't zelfde deeg wordt gaâr in de oven en in 't ei,
Of waar 't in zijn mag. - ‘En dat heerlijk ding, de Reden’? -
Rijst uit de gisting op. Na eens zich-zelf te kneden,
Verzuurt het mengsel, en verheft zich, en wordt vast;
En 't eene baksel gaat op 't andre dus te gast. -
‘'t Is fraai! - En dus die zucht, die poging tot volmaken,
(Volmaakbaarheid, zoo 't heet,) is, net als 't endenkwaken
En 't exterkaaklen -? Slechts der stoffen eigenschap;
En alles kleinst zich-zelf, en maakt zich-zelf tot pap,
En dan van pap, gebak, en van gebak tot menschen?
De zaak is wonder klaar, hoe kan men 't klaarder wenschen!
Maar toch 't gevoel -!’
Ei kom! dat 's immers reeds verklaard;
Die 't nog niet vatten wil, is 't onderricht niet waard.
‘Maar 'k wensch te leeren. De een is zeker wel wat dommer
| |
[pagina 46]
| |
Dan de ander. - 'k Ben dan één met tuinkers en komkommer.
't Is recht verheven voor die 't eens begrijpen kan;
Maar 'k voel my toch geen plant of steenbrok.’ -
Luister dan!
Ja, alles is wel één; maar 't stof is onderscheiden,
Naar 't meer volmaakt is. Steen of heesters aan de heiden
Verschillen: 't een is meer volkomen, 't andre min;
Daar schuilt dit onderscheid van wat bestaan heeft, in.
Wy zijn wat meer volmaakt; wat minder, knoflookscheuten;
Iets minder, champignons; nog minder, peperneuten.
Dat gaat zoo dalende af; doch wy, wy zijn 't het meest,
En hooger is er niet, geen Godheid en geen Geest.
Maar onze hoogheid moet gestaâg nog hooger rijzen;
Lees Kant en Fichte slechts, die zullen 't u bewijzen.
En immers zijn wy ook veel verder in deze eeuw,
Dan in den dommen tijd van Mozes den Hebreeuw,
Ja zelfs in Platoos tijd; ja kortlings nog geleden
Toen we al wat noodig was met menschenhanden deden,
Daar 't nu door werktuigkunst en keteldamp geschiedt,
En 't volk door heel de week zijn zondagsrust geniet,
Zoodat men (of men 't weet, of mooglijk niet wil weten,)
Welhaast uit tijdverdrijf malkander op zou vreten,
Zoo de arbeidsman geen keur van Staatscouranten had,
En in de Politiek den hongers-neep vergat.
1824.
|
|