De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 47]
| |
Wijsheid.Ga naar voetnoot*Dies diem docet. Wie is de wijze man? - 't was Salomo voorheen;
Zou Jezus 't thands niet zijn? - Vooral niet, vrienden, neen.
Dat hebt gy deerlijk mis, en moest gy beter weten;
Of hebt ge uw wijsheidleer van 't nieuwe school vergeten?
Ja, Jezus leer was wel; 't was goede zedeleer,
Maar zulke lessen, zoo gy rond ziet, zijn er meer.
En zoo men 't alles niet op 't naauwste na moog ziften,
't Verstand vindt hier en daar nog wel zoo iets te schiften
Van volksvooroordeel; en dat 's eindlijk afgelegd,
Nu 's menschen reden eens hersteld is in haar recht.
En dan die needrigheid, steeds kruipende by de aarde!
Geen woord van 't zelfgevoel der hooge menschenwaarde!
Geene eerzucht opgewekt, die rijke deugdenbron!
't Was scheemring, maar geen licht van onze middagzon. -
Nu, 't oude Griekenland had eertijds zeven wijzen. -
't Is waar, maar ook in die is 't alles niet te prijzen,
Indien ge 't van naby, en op den keper ziet. -
Wel nu, Pythagoras? - 't Is nog al 't ware niet.
Een rechte Filozoof, zoo als hy zou behooren,
Wordt in geen onrijpe eeuw, als ieder een, geboren;
't Vereischt geen minder tijd en poging der Natuur
Dan 't vormen eens Homeers, en 't valt haar even zuur.
't Was eerst in later tijd, by 't opstaan der Verlichteren,
Dat alles weemlen kon van legioenen Dichteren,
(Homeeren, tot één toe!) en Filozoofsch geslacht,
't Geen 't eindlijk tot den top der Aartsvolmaaktheid bracht.
Doch Sokrates! - ô Ja, dat is een man van waarde,
Die bracht de wijsheid van den hemel af op de aarde,
| |
[pagina 48]
| |
Dien brengt men immers op den Preekstoel hedendaags;
Indien 't niet Bijbelsch is, het is ten minste Haagsch.
't Scheen, dat Confucius hem eenmaal zou verdringen;
Maar hard was 't, om den prijs met Sokrates te dingen,
En 't was van korten duur. Hy had zijn naam niet meê,
Daar Sokrates, als Grieksch, zoo lief door de ooren gleê.
Die goede Sokrates, die met zijn redetwisten
Zoo haatlijk werd in 't oog der razende Sofisten!
Ja vrienden, vraag eens om, wat ieder van hem zegt:
Wel, 't was een wijsheidsbaas, en meer dan meesterknecht.
En wat dan leerde hy? - ô Zulke brave zeden,
En fijne jokkerny; misschien ook schandlijkheden,
Doch die gelooft men niet, dit deed den man te kort,
Die immers heilig heet, en aangebeden wordt.
't Was laster. Vraag het maar den Hoogeschoolgeleerden,
In onverzoenbren krijg met wie dat ooit beweerden.
Neen, rand den Hemel, tast ons aller Heiland aan,
Maar wacht u, van de hand aan Sokrates te slaan!
Dat 's meer dan blasfemie, dan crimen majestatis,
Dan perduellio, en boven al wat kwaad is.
Wees des gewaarschouwd, vriend, eer dat ge uit onverstand
Den tijd miskennende, u de handen schriklijk brandt!
Maar lach met Salomo, zoo veel 't u kan vermaken:
Daarover zal men u niet hangen doen of blaken.
Heet dien een hoerendop gelijk men Maurits noemt,
Wanneer men nu ter tijd voor wijs wil zijn geroemd,
Of Dwingland als Filips, maar neen, wat mag ik praten,
Als Tweede Willem was, wien elk Bataaf moet haten,
Die 't zuinig Amsterdam zoo deerlijk had verrast
Had Bicker (en wie nog?) niet waakzaam opgepast,
En 't paard van Knelis Knaecx de kuiten afgeschoten.
Een Salomo verstand? Zoo veel als zeven kroten.
Hy die van Liberaal noch Constitutie wist,
En steeds in 't recht van 't volk zoo schandlijk heeft gemist!
't Is waar - maar neen, 't is niet, 't is zekerlijk gelogen,
Voorheen was 't waar, nu niet, wy zien uit klaarder oogen:
Sints 't nieuwe gaslicht by 't verlichtingsstelsel kwam,
Viel al wat vast was, in één oogwenk uit zijn kram -
't Was dan voor dezen waar: voor de onbeschaafde Joden,
| |
[pagina 49]
| |
Veel dommer dan een volk geknield voor stomme goden,
(Zoo heet het immers?) was zoo'n koning taamlijk wijs;
Maar by geen kourantier van heden, houdt hy prijs,
Van wien de Vorsten thands hun plichten leeren moeten
Of de ongehoorzaamheid met duizend vloeken boeten;
En die de bron zijn, en de maatstaf, en de leest,
Van Staatskunst, wet, en recht, en waren smaak en geest,
Aan wier Orakeltaal, met eerbied opgevangen,
De volken wijd en zijd met mond en ooren hangen.
Ja, zelfs, bedenkt men 't wel, 't is uit met Sokrates:
Want - geen der Kourantiers gaf d'ouden sukkel les.
1824.
|
|