De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 397]
| |
Op eens windbrekers geraaskal.Ga naar voetnoot*De Domheid, eens gewiegd tot onverstand,
Gaat t' allen tijd met hoogmoed hand aan hand,
Bewondert zich en zoekt bewonderaren,
En dekt heur kruin met dorre mispelblaâren
Voor Lauwerloof, aan sloot en kreek geraapt
En in haar klubs met eerbied aangegaapt,
Wanneer zy daar ten kanselstoel geheven
Met Stentors-klok gewelf en wand doet beven,
God, Recht, en Waar, met éénen vloek verdelgt,
En 't handgeklap by volle manden zwelgt.
Maar wat is 't eind van dat ijlhoofdig razen
Eens wangeslachts, uit zeepnat saamgeblazen,
Dat in het licht wil scheemren van zijn lamp,
En 't vuur der Zon bedwelmen met haar damp? -
Och! gunt den dwaas, van dwazen wijs geheeten,
Zijn windgesnork en ijdel zelfvermeten.
't Is domheids Recht, de domheên voor te staan:
Verbiedt hen niet, in narrenkap te gaan.
Men houde alleen, terwijl zy wijsgeer spelen,
Hun kattenklaauw uit Kerk- en Staatsgareelen,
Tot, zuizlend door en op elkaâr gestort,
Die dronkenschap eerst uitgeslapen wordt!
1823.
|
|