De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijDe taal.Ga naar voetnoot*Wiens dorstend hart naar ware kennis smacht;
Naar waarheid zoekt, geen bloote schaduwschimmen;
Het tuimlen schuwt in donkre nevelnacht,
En hooger poogt dan 't aardsche slijk te klimmen;
Beschouw' zich-zelf in 't innig zelfgenot
Door 't stemgeluid herkenbaar uitgegoten;
't Onschatbaarst erf van 's warelds Ondergod,
In 't Godgeschenk der eedle Taal besloten.
Die uitdruk van 't onstoflijk zielsgevoel
Door 't stoflijk beeld in 't zintuig aangetogen,
Met barenskracht van 't bruischend driftgewoel
In luchtgezweep aan 't vol gemoed ontvlogen
Die Taal sluit meer, meer ziel, meer wijsheid in,
Dan Platoos school, dan heel Atheen bevatten;
Houdt Waarheid, ja, en echten hemelzin,
En 't inbegrip der ons verleende schatten.
Ken, stervling, ken geheel uw ziel in haar!
Zy maakt u mensch; in haar berust uw Wezen.
Neem in uw spraak uw eigen zelfheid waar;
Leer daar u-zelf, leer daar uw God in lezen.
Leer daar 't Heelal en zijn verscheidenheên,
| |
[pagina 310]
| |
't Heelal in u, u-zelf in God erkennen,
De Oneindigheid en 't algenoegzaam Één,
En 't vaste spoor waarin de tijden rennen.
Zie alles beeld, en spiegling, en verband;
In 't leefloos stof, den indruk van het leven;
En voel den Geest die in uw boezem spant,
Om uit uw' val weêr hemelwaart te streven.
Gelukkig, gy die dus uw God hervindt,
Ja, Hem met u verzelvigd, die u bootste,
Wiens kracht in u dat eigen-zelf verslindt
Dat snoodheid is, ja, aller snoodheên snoodste!
1822.
|
|