De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 302]
| |
Kloekaart.
| |
[pagina 303]
| |
kloek.
Blijf niet staan, gy Wandlaar,
Zet u ginder neêr;
'k Wil my niet onttrekken.
Wie de wijsste zij,
Zal zich haast ontdekken,
De oude paai of gy!
odin.
Armoê voegt het zwijgen
By een machtig man,
Of, gepaste rede:
Want een hooge moed
Toont zich licht te onvrede,
Waar men 't minst misdoet.
kloek.
Zeg my thands, ô Wandlaar,
Die zoo stout een kamp
Tegen my durft wagen:
Wat is 't Zonnepaard
Dat ons alle dagen
Over 't hoofd heen vaart?
odin.
Lichtmeer heet die draver
Dien we ons ieder dag
Over 't hoofd zien varen; -
En geen ros of man
Die hem evenaren,
Of betoomen kan!
kloek.
Zeg my dan, ô Wandlaar,
Daar gy toch den kamp
Tegen my wilt wagen:
Van wat avondpaard
Wordt de Nacht gedragen
In haar hemelvaart?
| |
[pagina 304]
| |
odin.
Rijpros heet die klepper
Die haar opwaart voert:
Hy, met daauw beladen
Die by d'ochtendgloed
's Aardrijks bodem baden
En doorweken moet.
kloek.
Zeg my nog, ô Wandlaar,
Daar gy toch den kamp
Tegen my wilt wagen:
Wat is de overvaart,
Die, geschokt door vlagen,
Hemel bindt aan aard?
odin.
Altijd even vloeibaar,
Nooit met ijs bedekt,
Draagt zy naam van Wemel,
Die het aardsch geslacht
Afscheidt van den hemel,
Waar zijn hart naar tracht. -
kloek.
Gast, gy schijnt verstandig;
Zit op dezen stoel.
Aan elkanders zijden
Mogen wy te saam
Om het voorrecht strijden
Van des Wijssten naam.
odin.
Zeg my dan, gy Kloekaart,
Want gy hebt verstand:
Waaruit wierd dees wareld,
En dit hemelvak,
Dat in 't ronde dwarelt
Met zijn starrendak
| |
[pagina 305]
| |
kloek.
Aard en hemel sproten
Uit de grondstof voort,
Die Reus Baaiert baarde.
Uit zijn brein werd locht,
Vleesch en been werd aarde,
't Bloed, tot watervocht.
odin.
Zeg my ook, gy Kloekaart,
Want gy hebt verstand:
Waartoe zijn die lichten,
Beide Zon en Maan,
Die heur loop verrichten
Langs de Hemelbaan?
kloek.
't Maan- en zonbewegen
In 't volstandig spoor,
Dient tot vaste teekenen,
Om naar beider zwaai
Maand en dag te rekenen,
Dat men ploeg' of zaai'.
odin.
Zeg my nog, gy Kloekaart,
(Want dat gy het weet
Doet heel 't aardrijk hooren):
Uit wat wonderkracht
Wordt de Dag geboren,
En de donkre Nacht?
kloek.
De eeuwige Albeweger
Is de bron van 't Licht.
Door dit Licht vol luister
Is de Dag geteeld;
Nacht is kind van 't Duister,
't Geen den tijd verdeelt.
| |
[pagina 306]
| |
odin.
Zeg my nog, gy Kloekaart,
Want dit weet gy ook:
Waarom Zomergloeien,
Waarom Wintervorst,
't Aardrijk doet verschroeien,
Of met ijs omkorst?
kloek.
Kou en hitte voeren
Nooitvoleinden strijd.
't Worstlen dezer machten
Is het aardrijk nut;
Dat het in zijn krachten
Nooit worde uitgeput.
odin.
Zeg my dan, gy Kloekaart,
Want ook dit weet gy:
Wat den wind doet bruischen
Door het luchtgebied,
Dien het oor hoort ruischen,
Maar het oog niet ziet?
kloek.
't Aspunt van het Noorden
Is des Windgeests throon:
Met zijn arendspluimen
Klapt hy door de lucht,
Dat de waatren schuimen,
En de hemel zucht.
odin.
Verr' heb ik gewandeld,
Menig land bezocht,
Menig ding doordrongen:
Maar, na 's Winters keer,
Wat doet de aard verjongen,
Schept de Lente weêr?
| |
[pagina 307]
| |
kloek.
't Werk der Levenskrachten,
Dat Natuur bevrucht,
Opent zich heur aderen
Waar het vocht in welt,
En schiet uit tot bladeren
Als het knopjen zwelt.
odin.
Verr' heb ik gewandeld,
Menig land bezocht,
Menig ding doordrongen:
Doch hoe komt de Zon
Weêr aan 't diep ontsprongen
Dat haar eens verslon?
kloek.
ô Die heeft een dochter
Die dan de aard bestraalt.
Na haar moeders sneven
Koomt de jonge maagd
In heur renspoor streven,
En het licht herdaagt.
odin.
Verr' heb ik gewandeld,
Menig land bezocht,
Menig ding doordrongen;
Maar hoe wordt de mensch
Tot zijn Lot gedwongen
Met of tegen wensch?
kloek.
't Is één Voorbestemming
Die het al bestiert.
Die bepaalt ons leven,
Die beslist ons lot,
En werd voorgeschreven
Door den vrijen God.
| |
[pagina 308]
| |
odin.
Verr' heb ik gewandeld,
Menig land bezocht,
Menig ding doordrongen;
Maar wat God bewoog,
(Dan hebt gy voldongen)
Stel my dat voor 't oog.
kloek.
Niemand kan dit melden;
God bestemt zich zelf.
Vraag my aardsche dingen;
By Zijn raadsbesluit,
Is voor stervelingen
Alle wijsheid uit.
1822.
|