De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 301]
| |
Afhanklijkheid.Ga naar voetnoot*Het oog wordt niet verzadigd van te zien, noch het oor van te hooren. Geen oor, dat ooit verzadigd wordt van 't hooren,
Geen licht vervult het oog, geen spijs het ingewand;
Tot nooddruft slechts is heel de mensch geboren,
Afhanklijkheid-alleen maakt heel zijn wezensstand.
Heet dit, bestaan: 't bestaan van elders nemen?
Dit, wezen: 't geen volstrekt aan andre wezens hangt,
Uit dier en plant zich-zelven saam moet lemen
En in 't vergaan zijn steun van vreemd bestaan ontfangt?
Ja, zelf niet eens dien steun weet aan te wenden,
Voor 't noodige onderhoud van 't wagg'lend schijnbestaan
Dat door zich-zelf in zwakheid moet volenden;
En even lijdlijk is in wording en vergaan!
Zoo moge een rook door vuurkracht opgedreven,
Of naauw bemerkbaar stof door 't windgeblaas verstrooid,
Zich meê den naam van zelfbestandig geven,
Als 't hangende in de lucht tot graauwe wolkjens plooit. -
Doch neen, uw geest is door zich-zelf bestaande,
ô Stervling! Ja gewis! gy werdt uit eigen kracht;
Maar (niemand toch die ooit zich eeuwig waande)
Hoe hebt gy, eer gy waart, u-zelven voortgebracht?
1822.
|
|