De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 245]
| |
Aan een yvooren kam.Ga naar voetnoot*Beploeg de zee van glinsterende golven,
Getande kiel van hagelwit yvoor!
Streef fier en blij haar zachte hobbling door,
Nu rijzend, dan in 't deinend goud bedolven,
Waaruit de min met dartelende hand
De peesjens vlecht, waar hy zijn boog meê spant.
Ontzie nogthands in ongeregeld dolen
Terwijl gy stout dat zwalpend veld doordraaft,
Den argen knaap, daar hy voor 't oog verscholen
Zich met den geur der zoete vlechten laaft;
En wek hem niet met roekeloos bestoken
Den sluimer uit, waarin hy ligt gedoken.
Ga, strijk en strook de blonde golven glad,
De stralen vlak van 't schitt'rend wandelpad;
Ontwind de bocht der slingerende lokken
Tot ééne glans van effen zonneschijn,
Eer 's levens licht den middag heeft betrokken,
En 't zonnegoud allengs in zilverbleek verdwijn.
1818.
|
|