De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijNavolgers.Ga naar voetnoot*Imitatorum servum pecus.
Horat.
Ja de Oudheid is mijn lust en leven,
En alles ben ik haar verplicht.
Mijn glorie was, haar na te streven,
En steeds bezielde zy mijn Dicht.
Maar spreek my niet van Poëtasteren
Die kruipen by haar hemelvaart:
Hun nagebaauw is Goden lasteren,
En aller vloek en afkeer waard.
Hun offerwaassems doen verstikken,
Hun wierook stinkt, hun zang is hikken,
| |
[pagina 244]
| |
Hun maat is nachtwachts klepgeklap,
Hun taal, vervelend rijmgesnap.
Zy lezen zeker, en verzwelgen;
Maar wordt hun ziel er van gevoed?
Doordrenkt met levendmakend bloed?
Met geestig vocht voor frissche telgen?
Helaas! zy zwelgen slechts, niets meer;
Verteeren niet in de ingewanden;
Maar, is 't verbrokkeld met de tanden,
Zoo geven zy 't bedorven weêr.
Neen, wien ze op zulk een kost vergasten,
Of wie aan 't dus verbruikt gerecht
Of lekkerny of voedsel hecht',
Voor my, ik wil nog liever vasten,
En teeren op mijn eigen vet:
My dient iets beters voorgezet.
Ja, vrienden, rijmt met Jan van Gijzen;
Maar tokkelt aan geen hooger snaar.
Waar eigen vlam de borst doet rijzen
Daar voelt men (daar-alleen!) Homerus en Pindaar.
1818.
|
|