De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 246]
| |
Dichtrenlot.Ga naar voetnoot*‘De Dichter spreekt de taal der goden,
De goden leven zonder brooden,
De Dichter heeft geen brood van nooden.’
Loots, Gedichten, IVe Deel., Bladz. 238.
Hy die de taal der goden spreekt
Kan als een god gevoelen,
En zoo het hem aan brood ontbreekt
Op godenvoedsel doelen;
Bezwijken (moet hy 't) voor den nood;
Maar nooit om 't aardsche brokjen brood
Met wormen rondkrioelen.
Als stervling, maakt hy eisch op 't brood
Als andre stervelingen:
Als Dichter, is hy de aard te groot,
Om voor den buik te zingen;
Maar verg' hy niet, dat in 't heelal
Een God, zijn nooddruft ten gevall',
De richting stoor' der dingen.
Wie brood verlangt, die geef den prijs
Waar voor men 't kan verkrijgen;
Geef geld, of nuttig dienstbewijs;
Hy zal niet vruchtloos hijgen.
Maar hy die Dichter is, ontbeer',
Zie, zonder nijd, op andren neêr,
En leer' tot de Almacht stijgen!
| |
[pagina 247]
| |
Zy, spreekt Haar stem hem in 't gemoed,
Zal zeker voor hem waken;
De hand, die alles laaft en voedt,
Zal nooit haar werk verzaken.
Maar wat uit Hemelsche ader vliet,
Gaf de Algemeene Vader niet
Om broodprijs van te maken.
Neen, zoo de Dichter kommer draagt,
't Behoort aan 't aardsche leven!
Als mensch is 't dat hy nooddruft vraagt:
Hy leer' daar 't loon voor geven!
Als Dichter zij hy boven 't lot:
Den stervling heeft de wil van God
Geen menschlijk leed ontheven!
Klaagt, Dichters, ja gy klaagt met recht,
Om dees verbasterde aarde,
Die alles aan de goudmijn hecht,
Verblind voor hooger waarde.
Maar vordert om uw heerlijkst lied
't Afzonderlijke voorrecht niet,
Dat met deze eeuw niet paarde.
Uw gaaf verwonder', treff', ontzett'!
En, heeft ze een' hart doordrongen,
Één boosheid in het zaad verplet,
Gy hebt uw taak volzongen;
Maar (heiligschennend is de waan,
Dat God ze u daarvoor toe zou staan)
Naar 't aardsche nooit gedongen!
1818.
|
|