De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijNiobe.Ga naar voetnoot*Zeven Dochters, zeven Zonen, door wier borst uw adem zweeft,
Waar ge, dubbel zevenvoudig, met vernieuwd gevoel in leeft!
Zeven Dochters, zeven Zonen! hoe gelukkig is uw lot,
Tantalus verheven dochter! Geef den dank daarvan aan God.
Smelt, ô smelt by deze wellust in verteedring van het hart,
En trotseer dan 's warelds nukken; Gy zijt boven de aardsche smart.
Hemel ach! wat zalig denkbeeld: Veertien telgen uit uw schoot!
Welk een heerlijke oogst van ranken wacht ge niet uit loot aan loot!
In wat overvloed van spranken, adertakken van uw bloed,
Streeft ge een toekomst, zoo verlokkend, zwijmelduizlend in 't gemoet!
Doch de trotsheid in uw boezem -! Ach, de Hemelwraak daalt neêr:
De oudste van uw huwlijk spanden, wakkre Ismenus, is niet meer.
Sipylus stort aan zijn zijde: vruchtloos vliedt hy voor de schicht,
Die hem door de hals blijft steken, daar hy neêrgeslagen ligt.
Fedimus, terwijl hy de armen naar een tegenworstlaar strekt,
Tuimelt, met de kniën knikkend, van den stuip des doods verrekt.
Tantalus, zijns Grootvaârs naambeeld, en Alfenor, beî te gaâr,
Klemmen Damasichtons zijden, en verbleeken met elkaâr;
En Ilioneus heft handen, door geen misdrijf ooit besmet,
Naar den onvermurwbren hemel, in een machteloos gebed.
Machtloos -! ach, de doodpijl beefde, daar zy hem de borst doorstiet:
Maar het lot was onverbidlijk, en zijn onschuld baatte niet.
| |
[pagina 235]
| |
Ach! de droeve zusters dolen, met de moeder nat beschreid,
Langs het moordveld, met de lijken van heur broeders overspreid.
Ach! de droeve zusters zijgen met de in 't oog verstijfde traan
Aan de voeten van de Moeder, en haar oogen zien het aan.
Welk een lot, gerechte Hemel! - En die moeder kermt en weent? -
En die moeder wringt de handen? - is niet levenloos versteend? -
Dichters, gy-alleen gevoeldet, gy hebt menschlijkheid in 't hart.
Gy, gy dreeft geen spot met Oudren in de onlijdlijkste aller smart.
Gy gevoelt, dat, moeder wezen, en, dit jammer te ondergaan,
Rots vereischt vooringewanden, met geen menschheid kan bestaan.
Waarheid, waarheid is uw zingen: wee, die twijfelt aan uw lied!
Waarheid, maar voor hooger wareld, voor dit stoflijk onzijn niet.
Waarheid, waarheid is uw zingen: Niobe, gy werdt tot steen,
Steen is hy die 't durft ontkennen, of - zijn ziel heeft nooit geleên.
1818.
|
|