De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 188]
| |
't Landgeluk.
| |
[pagina 189]
| |
Hy past, met brak en wind den ever op te jagen,
En drijft den loozen vos in 't loos verborgen net.
Hy knoopt den lijsterboog; betrapt de schalke kranen;
Vliegt de altijd schuchtre haas op 't onnazienbaar spoor;
En brengt den bloedroof t' huis, in knip en vinkebanen
Wreedaartig buitgemaakt op 't vliegend zangrenchoor.
Wie, aan dees lust vertuit, vergeet de zielskwellaadje
Der blinde driften niet, waarin zich 't hart verteert?
Wie 't dompig galmen niet van Hofwelf en muraadje,
Dat in den lach des monds den zucht versmoren leert?
En, als een kuische Gâ zijn huis- en vaderzorgen
Met lieve telgjens deelt, en zaligt, en verzoet,
(Die de oud-Bataafsche deugd in 't zuiver hart geborgen,
Den blos op 't voorhoofd draagt van 't onverbasterd bloed!) -
Als tegen 't t' huiskomstuur van haar vermoeiden Gade,
Zy 't kluitjen op den haard by d' avonddisch ontsteekt,
Zijn' gragen eetlust toeft op kostelooze vlade,
En 't hardgebakken brood in frisschen melkroom breekt;
Wien trekt dan de oester nog, van rots of klip gebroken,
Of 't Oostersch waterhoen met gouden pluimgewaad?
Wien zal de ontstelde maag naar 't vreemde nestjen joken,
Uit gemberbloem gebouwd en bloesem van muskaat!
Wie kiest geen bolle pruim, met blaauwe waas bevangen,
Van d' overladen' tak, en dorstende, afgeplukt,
Voor wat de morgenzon aan palm en vijg ziet hangen,
Of de avond, verr' van ons, in holle kuipen drukt?
Dat malsche kropsalaad, of bittre cichoreie,
Voor bloed en ingewand ter heilzame artseny',
Of 't zerpe zuringblad den stillen tafel spreie,
En 't hupplend voorjaarslam by 't hoogste feestgetij'!
Hoe zoet is 't, aan dat maal, by de avondzonnestralen
't Verzadigd vee te zien, zich haastende uit het land!
Of, 't bukkend ploeggespan, met hijgend ademhalen
Het kouter omgekeerd voortsleepende over 't zand!
En 't rustende gezin, eens Landmans ware schatten,
(De bijen, welker dienst hem goud uit veemest trekt,)
Die, vrolijk, wel gespijsd, het stroo in de armen vatten,
En slapen zorgloos in tot dat de morgen wekt!
| |
[pagina 190]
| |
Dus sprak Van Pandenburg, besluit een' Hoef te koopen,
Eischt rente en hoofdsom op van wat hy uit heeft staan;
Maar hoort: ‘de Beursprijs daalt, daar is een kans te loopen,’
En legt zijn gantsch bezit in vreemde Fondsen aan.
1809.
|
|