De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
Rouwbeklag.
| |
[pagina 178]
| |
Ja, vergeetje
't Oude Peetje
Ook zoo overschielijk niet;
Mocht ge uw wangen
Ook behangen
Met de lamfers van 't verdriet:Ga naar eind1
'k Weet toch zeker,
Dat de beker,
Die men op haar uitvaart plengt,
Al de stroefheid
Van die droefheid
Licht in blijder plooien brengt.
Dus, wat zal men
Nu nog talmen:
‘'k Neem veel deel in uw gemis’?
Of u troosten:
‘Jasper Joosten,
Denk dat ieders deel dit is’?Ga naar eind2
'k Zei veel liever,
(En met iever,)
‘'k Neem in uw gewin veel deel.’
En ik droeg het
(Stel! hy vroeg het)
Voor een' bloedvriend wel geheel.
'k Ben inschiklijk:
Oogenbliklijk
Nam ik daar een dracht van meê;
En het restje
Haalde 't blesje
Morgen op mijn buurmans sleê.
Ga naar eind3 | |
[pagina 179]
| |
Maar ik ken je:
Moedig ben je,
En ge torscht uw eigen last.
Die de plagen
Geeft te dragen,
Heeft het ieder afgepast.
Zich verlichten,
Door zijn plichten
Op eens anders hals te laân,
Is ontwijken
Of bezwijken
Waar vereischt wierd pal te staan.
Dit besefje
Met uw befje,
Beter dan een ander doet.
't Onderwerpen
In te scherpen,
Kanje meesterlijk en goed.
En, zoo 't preêken
Voor de leeken
Door het voorbeeld wint in kracht;
Thands bewijsje
(Man! ik prijsje,)
Dat ge zelf uw' leer betracht.
Dus behou jy
Dus beschouw jy
Al dat goud waar in ge zwemt,
Slechts gelaten!
Wat we praten,
't Is toch eenmaal dus bestemd.
| |
[pagina 180]
| |
Ik, ik zingje,
Ik, ik dringje,
Hier noch treur- noch troostzang op.
Schrei! het spijt me;
Lach! 't verblijdt me;
En hier meê, vaarwel! Ik stop.
1808.
|
|