De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 159] [p. 159] Neanthus. Aan een hedendaagsch stroomdichter, op zijne verzen.Ga naar voetnoot* ‘Zie daar de Lier, die bosch en stroomen, Die de aard, kon kluistren aan haar toon: Die leeuw- en tijgermuil kon toomen, En 't Rijk der ondermaansche Goôn! Zie daar de bron van 't hartverrukken! Den wel der hemelmelody! Dank, hemel! 'k mag die Cyther drukken; Haar roem, haar glorie is aan my!’ - Zoo sprak Neanthus, viel aan 't spelen Op Orfeus duurgekochte Luit, En mocht zijn eigen ooren streelen; Maar lokte leeuw, noch tijger uit. Noch bosch noch bladen hadden ooren, Geen wind of ruischend beekjen zweeg, Om naar het kreupel lied te hooren Dat uit dit Godlijk speeltuig steeg. Doch neen - Daar kwamen dolle honden, Die, door zijn valschen greep verwoed, Den Dichter jammerlijk verslonden, En de aarde drenkten met zijn bloed. Zoo zong de voedsterzoon van Vondel De Stroomgodinnen uit den vloed; Maar gy, gy lokt dolfijn noch grondel, Poëten zonder geest of gloed! 't Is waar, het duiken van uw zangen Schijnt grond te zoeken in de zee; Dan ach! geen spiering kunt gy vangen, En neemt uw naam naar d' afgrond meê. 1806. voetnoot* Poëzy IV, 216. Vorige Volgende