De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 158]
| |
Zelfmoord.Ga naar voetnoot*Die eertijds aanzien zocht door de Ongodistery
Baarde opzien, maar (als 't gaat) dat nieuwtjen is voorby.
Die mode had haar loop een tijd lang; maar 't was mode,
En hy die schittren wil, heeft steeds wat nieuws van noode.
Gevoelens moeten soms verwisslen als 't gewaad,
Of de ouderwetsche dracht, hoe fraai ze eens was, misstaat.
Geruimen tijd was 't smaak, en gold voor moed en stoutheid,
Een Filozoof te zijn en Held der Heidensche Oudheid,
Die, boven 't lot (zoo 't heet), zich in zich-zelf besloot,
En onverschillig was voor leven en voor dood;
Ja, zelf zijn noodlot maakte in sterven als in leven,
Juist of hy aan zich-zelf den adem had gegeven,
De wareld binnentrad uit eigen kracht en wil,
En dus verlaten mocht naar Filozoofschen gril.
Doch Katoos, Brutussen, die zoo veel roems verworven,
Zijn (dank zij 't tijdverloop!) op 't aardrijk uitgestorven.
Thands schudt de wijze 't hoofd, en dwaasheid drijft den spot
Met wie zich meester waant van levensduur en lot.
De goede Sokrates mocht zoet en aartig dweepen,
Aan 't hoofd van ladingen oudgrieksche Narrenschepen,
En voeren d' oppervlag; zijn aanzien ging te grond:
Die krankte had haar beurt en liep haar tijdvak rond.
Nu houdt m' aan 't leven vast, en wenscht het niet te derven,
Maar, Filozoof of niet, heeft afkeer van het sterven,
En rookt en drinkt zijn flesch. En waarom zou men niet?
't Is beter dat men wijn dan eigen bloed vergiet.
Ja! doet men zich te kort, 't wordt razerny geheeten,
En geeft geen glorie meer dan aan Tooneelpoëeten;
Juist als de daad van hem die d' arm der vuurvlam biedt,
Den schilder die haar maalt, maar hem die 't nadoet, niet.
|
|