De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 124]
| |
Christendom.Ga naar voetnoot*Die zelf onze zonden in zijn lichaam gedragen heeft op het hout; op dat wy de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden. Gy die door 't bloed voor ons vergoten
Ons U ten eigendom verwierft;
Gy, Bondgod, die voor vloekgenooten
Verachtlijk aan het Kruishout stierft!
Zie neder, zie hoe Christ'nen leven,
Hoe ze aan de dienst der Wareld kleven,
Verbasterd van Uw Liefdewet,
En, door de lust van 't vleesch gedreven,
Zich wentlen in de zondesmet.
Gy, Heiland, boet ons overtreden,
Gy lijdt, en redt ons van 't vergaan!
En wy, voor wie Gy hebt geleden,
Wy hangen Hel en Wareld aan!
Helaas, van jongs aan 't kwaad gebonden,
Bestaan we in 't plegen van de zonden,
En denken, door Uw bloed verlost,
Aan U, noch Uw afgrijsbre wonden,
En wat die gruwelschuld U kost!
Ach! mochten wy den naam niet dragen,
Die ons als Christenen verdoemt;
Maar yvren in Uw welbehagen,
Als waardig naar Uw naam genoemd!
ô Mochten we Uwen dood betrachten,
Met woorden, daden, en gedachten,
En al die lusten wederstaan,
| |
[pagina 125]
| |
Die U op 't bloedig Kruishout brachten,
Dat Ge ons ten zoen hebt ondergaan!
Die U aan 't Kruis kan zien verbleeken,
Van God verlaten in Uw smart,
En God op U de zonde wreken,
En nog in zondelust volhardt;
ô Heiland, die moog jamm'ren, zuchten,
In angst en foltring tot U vluchten,
Hy wil geen deel aan U, ô neen!
Hy geeft voor wareldsche genuchten
Zijn deel aan Uw weldadigheên!
Hy wil geen deel aan 't eeuwig Leven!
Hy neemt zijns Heilands zoen niet aan!
Vergeefs zoudt Ge in zijn wederstreven
Voor hem in 's Hoogsten vierschaar staan.
Hy-zelf, hy moet beangst, verslagen.
Het oordeel van zijn' Rechter dragen;
En wordt van 's Wrekers grimmigheid
In d' allerijslijksten der dagen
Door 't offerbloed niet losgepleit.
Voor 't eeuwig heil der Uitverkoornen
Is 't eindloos jammer hem bereid.
ô Gruwzaam erfdeel der verloornen,
Die 't ongeloof van Jezus scheidt!
Helaas! wat baat hem 't ijdle roemen,
Zich naar zijns Meesters naam te noemen,
Daar 't hart in vuile lusten blaakt,
En (vruchtloos moog men 't zich verbloemen!)
Zijn' Heiland lochent en verzaakt!
Wat deedt gy, gruwzaamste aller snooden!Ga naar eind1
Gy ook hebt Jezus naam gevoerd!
| |
[pagina 126]
| |
Gy, duivels in dien naam geboden!
Gy, die Hem meê uw hulde zwoert!
U deed Hem 't luttel gouds verraden,
Terwijl uw lippen Hem aanbaden;
Ons, lage lust, of nietige eer;
En daar wy Hem in 't aanzicht smaden,
Noemt ons afvallig hart Hem Heer!
ô Heiland, zie, ja zie Gy neder!
ô Keer ons van dien gruwel af!
Roep, trek, verzamel, breng ons weder!
Uw kudde kent Uw herdersstaf.
ô Voer haar langs dees dorre heide
Naar de eens haar toegezegde weide,
Maar veilig voor des Roovers muil!
ô Laat, hoe Hel en Wareld loeren,
Er geene aan Uw hand ontvoeren,
Noch redloos storten in den kuil!
Als de aangeboren drang ten kwade
Ons tot het pad der zonde spoort,
ô Heiland, schenk ons die genade,
Die al wat zondig is versmoort!
Leer ons, in Uw vermogen strijden,
Aan U ons gantsche leven wijden;
En duldt de minste neiging niet,
Die, wederstrevig aan Uw lijden,
In 't U geheiligd hart gebied'!
ô Leer ons op Uw voorbeeld staren,
Gy, die nooit zonde hebt begaan!
En wil ons van de schuld bewaren,
Die Ge eenmaal hebt te niet gedaan!
ô Druk, ja druk in onze harten
Het doel, het voorwerp Uwer smarten,
En laat, gereinigd door Uw bloed,
Die ziel de sneeuw in reinheid tarten,
Die zich vernieuwd voelt door Uw' gloed!
1805.
|