De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij't Leven.Ga naar voetnoot*
a
Hoe waart ge gistren toch by Bonax aangezeten?
b.
Zoo taamlijk: niet te hoog, maar wel genoeg om te eten.
a.
En andren waren dan op hooger plaats gezet?
b.
De gastheer wilde 't zoo, hy immers geeft de wet.
| |
[pagina 52]
| |
a.
Maar elk heeft toch een zwak om boven aan te prijken.
b.
Maar de een dient evenwel voor d'andren gast te wijken.
a.
En at ge aan zulk een disch van alles wat er stond?
b.
Van 't geen men me aanbood, ja, of 't geen ik voor my vond.
a.
En waarom van de rest uw aandeel niet genomen?
b.
Van elken schotel, vriend, kan ieder niet bekomen.
a.
Waarom niet? Waar 't mijn zaak, ik nam er 't mijne van.
b.
Van elk is niet zoo veel dat ieder 't krijgen kan.
a.
En waarom niet zoo veel? Ik zou er toch om vragen.
b.
Niet alle kost is goed voor allerhande magen.
a.
Maar 't smaaklijkst dat er was kon me op die wijs ontgaan.
b.
'k Vind goede spijs genoeg, en ben daar meê voldaan.
a.
Toch hebt ge op alles recht; voor 't minst naar mijn gedachten.
| |
[pagina 53]
| |
b.
Zoo verr' als de orde 't lijdt, die ieder moet betrachten.
a.
En wat verbindt u daar aan orde of regelmaat?
b.
De Gastheer; en 't belang, dat alles voegzaam gaat.
a.
Zoo zoude ik me evenwel van 's Gastheers doen beklagen.
b.
't Is loutre gunst van hem, U op zijn feest te vragen.
a.
Ik stoorde me echter niet aan de orde van zijn disch.
b.
Zoo zoudt ge ondankbaar zijn, en elk tot ergernis.
a.
Maar 'k zoude in spijt van elk, dan toch mijn zin erlangen.
b.
Neen, uwe onreedlijkheid zou ieders smaad ontfangen.
c.
Maar neemt ge aan 's Levens disch, dien God zijn schepslen dekt,
Het zelfde wel in acht, als eer- of baatzucht trekt?
Ritzbuttel, 1795.
|
|