De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 13
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijDe wenschen.Ga naar voetnoot*Ali, in zijn bedecel,
Smeekt den Engel Gabriël
Om geleerdheid en verstand,
En ontfangt het van zijn hand.
Drie jaar later bidt hy weêr,
En zijn wenschen is om eer.
Zijn begeerte wordt voldaan.
Nu ontbreekt er rijkdom aan.
Naauwlijks vraagt hy geld en goed,
Of hy zwemt in overvloed.
Straks begeert hy vrouwenmin:
Hy verzadigt zich daar in.
Hy verlangt naar nageslacht:
't Wordt hem aanstonds toegebracht.
Thands zijn 't vrienden, die hy smeekt,
En hy heeft die, eer hy spreekt.
Daar op haakt hy naar gezag:
Hy bezit het nog dien dag.
Eindlijk dorst zijn ziel naar rust:
Hy verkrijgt zijn hartelust.
Die verveelt hem wederom,
| |
[pagina 8]
| |
En - de wanhoop maakt hem stom.
Wreevlig, dof, en buiten raad,
In een' deerniswaarden staat,
Mijmrend, kwijnend zonder end,
Slaat hy 't oog naar 't firmament:
‘Zie, ô Hemel, hoe ik lij!
Is er geen geluk voor my?’
Gabriël verschijnt op 't woord,
Zoo als hy dit zuchten hoort:
‘Slechthoofd (zegt hy) die daar klaagt!
Hebt gy ooit geluk gevraagd?’
1788.
|
|