De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 314]
| |
aant.Mijne afzondering.Ga naar voetnoot*De wareld en 't gewoel ontvloden,
Mijn ziel 't onlijdelijkst gekwel,
Wat wil, wat zoek ik me in mijn cel? -
Een kluiz'naars plaag om 't vleesch te dooden,
Een eigenwillig goochelspel,
Zijn' God als dienstwerk aangeboden
Tot zielsbevrijding van de Hel? -
Neen, 'k heb een andren schuldvoldoener
Dan eigen pijniging van 't hart
In zelfgezochte lichaamssmart:
Hy leeft, mijn Heiland en Verzoener;
En 'k voel mijn boezem niet benard,
Schoon struik of doorne, dor of groener,
Mijn kreuplen voet gestaâg verwart.
Neen, 't afgematte hoofd en leden,
Het afgepijnigd ingewand,
Voor 't langer hobblen niet bestand
By 't walen der geschokte reden,
Wenscht in 't ondankbre vaderland
Een plek, waar, by mijn sterfbeds-beden,
Mijn rust niet meer worde aangerand.
Doch waar, helaas? In welke hoeken
Mijn voet my heenvoer', 't is om niet.
| |
[pagina 315]
| |
De Wareldgeest die thands gebiedt,
Vervolgt my met vijandlijk vloeken;
En 's levens reeds zoo trage vliet
Moet, kronklend, weg en uitkomst zoeken
Door klip by klip van zielsverdriet.
Mijn boezem, klaag! u voegt het klagen,
Zoo 't klagen ooit den weemoed zust;
Voor my is hier op aard geen rust.
Ach, heb ik niet de felste plagen
Wanneer de plicht het vroeg, met lust
Waar 't lot my sleepte, rond gedragen,
De wareld op en neêr gehutst?
Is dan voor my geen eind aan 't zwerven?
Heeft de aard geen plekjen vrij en stil,
Waar, buiten wrok van Staatsgeschil,
Mijn hart de kalmte mag verwerven,
Ontslagen van den molenspil?
Moet hy die alles blij kan derven,
Steeds hupplen naar eens anders wil?
Mijn zangtoon is geen ijdel pronken,
Maar, als de klaagstem onder 't loof,Ga naar eind1
Of tortel in den steenrotskloof,
By 't glimmen van mijn laatste vonken,
Voor lof en smaad, en spotzucht doof,
En diep in de enge borst gezonken,
Slechts zielsveraâming in 't gesloof.
Hy zal, ô Dichterlijke choren
Die met vereischte kracht en zwier
De snaar doet dartlen op de lier,
Uw roem, uw melody niet stooren.
Mijn grijsbeid staat naar geen lauwrier,
En wat nog schijnt door de asch te gloren
Is flikkersprank van 't uitgaand vier.
1827.
|