De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 451]
| |
Aan 't ziekbed mijner ega.Ga naar voetnoot*2 Kon. XX, 5. Almachtige, die uit benaauwdheên redt,
Op 't bed der smart Hiskiaas beê bestemde,
En Hoorder zijt van 't innigste gebed,
ô Zie ook thands op my, van angst beklemde!
'k Vraag niet voor my vertraging van het uur
Dat dit mijn stof aan 't stof moet wedergeven;
Maar red de Vrouw, my boven 't leven duur,
Uw hoogste gift voor my in 't aardsche leven!
Ach! red, behoud dat gadeloos kleinöod,
Waarvoor mijn hart U steeds zoo vurig dankte:
Die Weêrhelft die in spijt van leed en nood,
In liefde en trouw nooit van mijn zijde wankte!
Die me alles is wat wensch bevatten kon,
Of hart erkende als rein en waar genoegen;
My immer troost en heldre wellustbron,
Mijn steunsel en verlichtster in ons zwoegen!
Genadig God! ja, 'k wraak Uw roede niet;
Ik buig het hoofd, 'k aanbid Uw welbehagen;
Doch spaar me, ô spaar, Gy die mijn hart doorziet,
Het geen dat hart niet machtig waar te dragen!
Geef, dat heur hand van mijn verbleekt gelaat
Het doodzweet vaag wanneer my de oogen breken,
En 't dierbaar kind dat hier in tranen baadt,
In 's Vaders plaats ten Christen op moog kweeken!
Richt, richt haar op, ô Alweldadig God!
Gy hebt ons eens voor eeuwig saamverbonden;
| |
[pagina 452]
| |
Wat wierd van my, wat van mijn aardsche lot,
Daar krankte en tijd my brein en kracht verslonden? -
Gy weet, mijn God, hoe teêr ik haar bemin!
Hoe heel mijn borst slechts ademt in haar liefde!
Wat had my de aard, wat heel dit leven in,
Zoo zulk een slag dien knoop der zielen kliefde?
Wat wierd van u, gy spruit van onze koets,
Wen niets haar zorg, haar toezicht kon vervangen,
Indien uw jeugd van 't wan-gevoel des bloeds
Door 't raadloos hoofd uws Vaders, af moest hangen!
Mijn dierbre Telg, kom, hef uw hand om hoog,
En roep tot God in uw zoo zuiver treuren,
Met d' eenvoud nog in 't argloos hart en oog,
Die tot Zijn throon de nevelwolk mag scheuren!
Verhoor, ô Heer, zijn kinderlijke beê!
Verhoor de mijne als Gâ en Vader tevens!
Wy knielen neêr aan deze legersteê,
In Uwen naam, getrouwe God des levens!
Ja, Heiland, ja; Gy die voor zondaars leedt,
't Geloof in U vrijmoedigt ons in 't smeeken;
Gy die behoudt, en aller nooddruft weet,
Gy zult aan die U aanroept nooit ontbreken!
Den 10 van Oogstmaand 1826.
|
|