De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 346]
| |
Aan mijne egade, op haren verjaardag.Ga naar voetnoot*Zie daar weêr een Jaar van 't Leven
(Aan het niet ten prooi gegeven)
Afgesneden van 't bestaan!
Weêr zoo veel aan 't uur genaderd,
Dat de graanoogst wordt vergaderd;
Dat de sikkel uit zal gaan!
Ja, wy wachten ze, ô mijn Waarde,
Ter verlossing van deze Aarde
Uit den diepen Jammerpoel:
Ja, wy zien hem haast verschijnen
In de ontschoven Wolkgordijnen
Op des Warelds rechterstoel:
Hem, wiens weêrkomst wy verbeiden;
Wien de aan 't licht ontvallen Heiden
Lasterlijk verzaakt en smaadt:
Hem, op wien het hart mag hopen,
Dat, voor de overtuiging open,
Zich Zijn Wijsheid overlaat!
Welkom des, ô Tijdvervlieting,
Nadering van Heilgenieting!
Welkom, Toekomst meer naby!
Stroomen we uit in dankgebeden
By dit jaarvoltrekkend heden:
't Boodschapt Jezus heerschappy!
| |
[pagina 347]
| |
't Was ons (ja!) vervuld van gaven,
Ook geschat by wareldslaven;
Aardsch genoegen, huisgeluk.
Ja, wy mochten altijd danken,
Midden in het tijdlijk zwanken
Onder 't looden lichaamsjuk.
't Geen uw dierbaar hoofd bedreigde,
Week; - de schaal van zegen neigde,
En ons Echtheil was gered!
Zalig werd dees kring gesloten
In het hemelscht, ooit genoten,
In verhooring van 't gebed.
Maar verheffen wy onze oogen
Naar den lichtstraal uit den hoogen,
Straal van 't alherstellend licht!
Ja, die dag des Heilands nadert;
Als de zon door 't boschgebladert'
Blinkt zijn glans ons in 't gezicht.
Zalig, ô! dien dag te aanschouwen!
Zalig ook, met vol vertrouwen
Dien voor uit te gaan in 't graf!
In 't beleven of herleven
Blijver we ons aan 't harte kleven,
Schudden we alle knelling af.
Smeeken we, ô geliefde Gade,
Om geene andre heilgenade,
Om geen ander goed dan dit!
Vlechten we onze handen samen;
Zegge ons lieve spruitjen Amen;
Kennen wy geen ander wit!
| |
[pagina 348]
| |
Ach, wat konden wy bedoelen
In dit overneveld woelen?
Wat heeft waarde voor 't gemoed?
Wat, dan 't uitzicht op den morgen,
In geen nachtfloers meer verborgen;
Maar in ieder dag begroet!
Dierbre, ja, wy zien de kimmen
Van dat Godlijk schijnsel glimmen;
Ja, de throon des Heilands naakt!
Wat is leven? wat is sterven? -
In Zijn Rijk een deel verwerven;
Is wat allen wensch volmaakt.
Pand van onzen Huwlijkszegen,
Vlieg met ons dien Heiland tegen,
Gy op wien Zijn kruisbloed droop!
Hef u tot Hem in 't verlangen
Dat u vonkelt op de wangen,
Op de wieken van de Hoop!
Ja, nog weinig donkre dagen,
Zwart van aaklige onweêrvlagen,
Drijven over 't aardrijk om.
Maar (de Trooster in ons midden!)
Mogen wy vertrouwend bidden:
Kom, ô koning jezus, kom!
Ex Tempore.
1823.
|
|