De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijAan een grijzaart.Ga naar voetnoot*Gy, Grijzaart die, na langgerekte dagen
Te rug ziet op uw afgelegden tocht,
Wat zegt uw hart van de uitgestane plagen?
Van bloem of vrucht, die u verkwikken mocht?
Gevoelt ge nog, als toen ge in dartle sprongen
Den weg vergat, en afdwaalde uit het spoor?
Of koelde u 't bloed verdikt in hart en longen,
En ziet ge u-zelf met meer bedaardheid door?
Gewis. Gy dankt voor al die strompelsteenen,
Steeds van uw zweet of tranen overspat;
Dat gruizig zand; die zwartgestoten scheenen;
Die dorens, waar uw voet zich wond op trad.
Dat smalle pad, waar, by de kronkelingen
| |
[pagina 341]
| |
Die, zijdwaart af, 't verlokkendst uitzicht boôn,
't Eenvormig recht uw weêrzin af kon dringen,
Is oog en hart thands even glad en schoon.
't Is waar, gy vondt daar thijm noch malvebladen;
Jasmijn noch roos versierden boord noch hegg;
Maar de effen grond was vrij van strikvcrraden,
En zonk met u niet in den afgrond weg.
Gy vondt het doel waar duizend van verdolen,
Een vredig graf by kalme rust der ziel;
En 't slanggebroed, in struik en bloem verscholen,
Beet u vergeefs naar d' ongeschoeiden hiel.
Soms wildet ge u een uitstap onderwinden,
Maar struikelde, en laagt plotsing neêrgeveld:
De nacht viel neêr; by zelfverdoolde blinden
Zocht ge uitkomst, ja, maar hoe te loor gesteld!
Die bliksem slechts, die met verschrikking flonkert,
De donder, die u ratelde in het oor,
Trof hart en weg, nu evenzeer verdonkerd,
En gingen u op uw te rugtred voor.
ô Had die slag uw oogen niet getroffen,
ô Had die val uw leên niet half ontwricht,
Wat waar 't geweest dan redloos nederploffen,
Dan vijandschap met God en Christenplicht!
Maar Hy zag neêr, die wacht hield op uw schreden,
Vervoering stuitte, u aan Zijn leiding bond,
En, hier verdoold, en elders afgegleden,
Ontscheurde aan die naar uw verdelging stond.
Ja, zegen hier, waar graf- en doodkuil gapen,
Met smeltend oog, op stramvergroeide kniên,
Den Heer, den vriend, den redder zijner schapen:
Hy ziet uw hart, gy zult Zijn grootheid zien!
1823
|
|