De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 317]
| |
Ter uitvaart van den waardigen leeraar N. Schotsman.Ga naar voetnoot*Oprechte Herder, die by 't reutlend wolfsgehuil
De u toebetrouwde Kooi verdedigde en behoedde,
En d' aanblik door dorst staan van d' opgesparden muil
Der tot verderf en moord steeds afgerichte woede!
Gy, wien my de echte zucht voor Jezus eer verbond,
Geen vriendschap van deze aard, geen inzicht van belangen,
Noch welk een snoer het zij, waar, in dees duistre stond,
Het aardschgezinde hart des stervlings in blijft hangen!
Ja, Gy verkondiger van 's Heilands Godlijk woord
In ongesmukte taal, en wars van kunstversiering
Wier wareldsche afgodstooi den Christenëenvoud stoort,
Ontfang dit handvol loofs by deze uwe Uitvaartviering!
Ik, grijzaart, ik, uw tijd-, uw lot-, en leedgenoot,
Toen Kerk en Staat bezweek voor horden van Barbaren,
Ik volg u, en getroost, naar 's aardrijks duistren schoot,
Den zachten schoot der rust na stormen en bezwaren.
Ik volg u; ja, ook my wenkt de eigen hand naar 't graf;
't Ontsluit zich, 'k ben gereed. Wat zou de Christen beven?
Hem scheidt geen aardsche macht van onzen Goël af;
Hem, wien deze aardsche dood een doorgang is naar 't leven!
Bewierook' vrij, wien 't lust, den valschen Filozoof,
Met Heidnenpraal vergood by gluipende Ongodisten!
U eert de warme zucht voor 't ware Heilgeloof,
En kent den Godsgezant in d' ongeveinsden Christen.
U lacht de palmtak toe, in uws Verlossers hand:
Gy kampte, en hebt volhard; gy hebt den kamp volstreden,
En, werd uws Heilands eer baldadig aangerand,
Voor Jezus, voor Zijn leer, Zijn Koninkrijk, geleden.
Ach! duizend, door uw hand ter hemelbaan geleid,
| |
[pagina 318]
| |
Verbeiden u by God met dankbre liefdegalmen,
Terwijl ze u Jezus naam, van uit Zijn heerlijkheid
Met Englenmelody verrukkend tegenpsalmen!
Rijs, Broeder, Leeraar, Vriend, en Herder van uw stal!
Rijs, Burger van het Rijk der vrije Zoengenade,
Waar de uitverkoren schaar u juichend volgen zal;
En sla een troostend oog op uw bedroefde Gade.
Zy schreit, daar de aardsche band des huwlijks zich verscheurt,
Gevoelig, maar gedwee, gereed u na te stijgen;
En zalig, die, als zy, op 't graf eens Egaâs treurt,
En de Almacht danken kan, en zijn' Verlosser zwijgen!
Ook gy, benepen schaar die neêrbuigt by zijn stof,
Dankt voor de zegepalm die 's Leeraars hoofd mag kroonen:
Uw Opperherder leeft, aan Hem-alleen zij lof!
Hy, die de wonden heelt waarmeê Hy zeegnend trof,
Hy zal zich aan zijn Kerk als God en Wreker toonen.
Ex tempore.
1822.
|
|