De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijVoorafspraak van de ‘Krekelzangen’.Ga naar voetnoot*Wat de Lente los verbrokkelt,
En in weeldrigheid vergooit,
Wordt somwijl weêr opgesprokkeld
Als de Winter vlokken strooit.
Heeft het juist geen groote waarde,
Echter ziet men 't graag weêrom.
Beter, wat de voortijd baarde
Dan des levens ouderdom!
| |
[pagina 281]
| |
Nogthands heeft de koude Winter
Ook zijn eigen zonneschijn,
En vertoont ons hier en ginter
Plantjens die gevallig zijn;
Dragen ze ook de gloênde kleuren
Die de rijke Bloeimaand biedt,
En vooral, de frissche geuren
Van de vroeger scheutjens niet. -
'k Schonk mijn Lentgroens eerstelingen;
Vijftig jaren liepen om. -
‘En, na vijftigjarig zingen
Is uw Zangster nog niet stom?’ -
Neen, mijn vrienden; wilt gy 't hooren,
'k Kweel den ouden Tithon na.
Klinkt het u wat schraal in de ooren,
't Is een zang van Grootpapa.
Die 't gesprokkel niet versmaadde,
Neme ook Grijsheids teelt voor lief,
Vindt die stemtoon slechts genade
Die zich uit het hart verhief.
'k Weet wel, 't zijn thands nieuwe wetten
Die de fraaie Tijdgeest schept.
Maar de Grijsheid om te zetten,
Is een' doove voorgeklept.
Rammel', tier', en vloek' m' er tegen;
Smijt men 't onkruid in het vuur!
'k Ben om lofspraak niet verlegen:
Neen, die waar is gants niet duur.
Die zich lijdzaam aan laat spannen
In het blinkend ezelsjuk,
Telt by de allergrootste mannen,
Mits hy voor zijn minder bukk'.
| |
[pagina 282]
| |
Ieder valt het zoet, te prijzen
Die wat minder zijn dan hy!
Dat is eigen lof bewijzen,
Rechterschap, en heerschappy.
Maar nooit telde ik by die Helden,
Door malkander hoog getild;
En mijn lof was nooit vergelden,
Nooit de bentkreet van een Gild.
Vindt de Oprechte by mijn Zangen
Zielsgenot of hartentroost;
De Almacht moog den dank ontfangen
Die mijn leed daarmeê verpoost;
Maar voor opgeworpen dwazen
Op hun trotschen Midasstoel,
Slanggebies, of ganzenblazen,
Heb ik ooren noch gevoel.
1822.
|
|