De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 235]
| |
Onderwijs. Aan mijn Zoontjen.Ga naar voetnoot*Ook 't Leerschool heeft zijn lust en speeltijd, dierbre Zoon.
Des Meesters ruwe stem verzacht somwijl haar toon,
En rust en arbeid hangt aan wisseling van stonden.
Genoeg is 't, houdt een knaap zich aan zijn taak verbonden.
De ontspanning van den geest is billijk, is ook plicht,
En maakt de werkzaamheid door heur verpozing, licht.
Leer vrolijk, buigzaam wicht, in 't uitzicht op dat spelen,
Dat beurtlings met de vlijt het dagwerk moet verdeelen.
Leer vrolijk, ijvrig, blij, en schroom den schoolvoogd niet,
Al schoon hem 't streng gemoed uit oog en wenkbraauw ziet,
Het voorhoofd plooien zet, en de uitgesproken woorden
Hem hairen in de keel, of ze in een zinkput smoorden.
Dit maakt hem wreed noch fel. Niet meer dan de oude Min
(Aan welker schoot gy hangt) met de ingevallen kin;
Of Grootvaâr, Grootmama, wier al te inschiklijk wezen
De kinders menigmaal voor 't oudren oog deet vreezen.
Achilles beefde voor geen Leeraar, half een Paard;
En Herkles was, hoe klein, voor Atlas niet vervaard,
Met al zijn reuzengrootte, en dichte pijnboombosschen
Voor lokken, op het hoofd in klitten saamgewosschen,
Waar bok en geit in weidde en langs zijn ooren sprong.
Geen edel bloed voedt vrees in 't echte Leeuwenjong.
Ja, de een en ander wist zijn' kweekling 't hart te winnen
Door zachte inschiklijkheid die zich van elk doet miunen.
Gy ook, heb vrees noch angst. De plak is afgeschaft,
En 't is met woorden slechts, indien de meester straft.
't Is laagheid, bang te zijn, al zag men plak en roeden
Als eertijds, vroeg en laat, op stoute jongens woeden.
Maar heb voor de orde-zelv', voor 't Schoolgebruik, ontzag;
| |
[pagina 236]
| |
En draag u, dat uw hart u-zelven prijzen mag.
Is 't alles geen vermaak, Bekenden, Vrienden, Magen,
Bedanken zich van 't School nog in hun oude dagen.
't Is heilzaam, vormt, en leert. Een huislijk onderricht
Volstaat tot alles niet, heeft nooit dat overwicht.
't Is nuttig, dat men weet, wat andren met ons weten,
En, 't ruwste van de schors door d' omgang word' gesleten.
ô Maak gy 't u ten nut. Betoon u wie gy zijt,
Door onverdoofbre lust en onvermoeibre vlijt.
Vaak moet ons eerst gedrag van heel ons lot beslissen,
En 't kinderlijk bestaan doet man en grijzaart gissen.
Gy, wien de naam verheft van Vader en geslacht,
Die oudren lof en liefde uw hoogsten rijkdom acht,
ô Tracht aan 't overschot van mijn vervallend leven
De zoetste troost op aarde in uw gedrag te geven.
Thands zie ik u als kind; ach zage ik aan uw jeugd
En rijper levensstand de zelfde Vadervreugd!
Doch (waar dit al te veel) ten minste durf ik 't hopen,
En stellen 't brandend hart voor die verwachting open.
Gy, neen, gy zult haar niet verijdlen; neen, mijn kind,
Ik strooi in dees mijn hoop geen wenschen in den wind.
Gy zult uws Vaders naam, zijn teder hart, herdenken,
En zijn gedachtenis door niets onedels krenken.
Herdenk hem; wees na my uw moeders steun en staf,
En doe uw' Oudren eer in 't reeds gesloten graf.
En is 't de wil van God, dat ge op uws vaders stappen
Het voetspoor in moet slaan van kunst en wetenschappen,
Of groent u 't eiloof als van zelven om het hoofd;
Is 't Vaderlijke vuur niet met my uitgedoofd,
Mag moeders kalmer bloed zich, stroomende in uw aâren,
Met mijne onstuimigheid, met mijn verheffing paren;
Welaan, treed rustig toe! Maar zoek op 't pad van roem
Geen rozen. - Kraaklauwrier is meer dan de ijdle bloem
Die voor de voeten wast; en moet uit rots gebroken,
Waar Pausilypus grot Vezevus kolk ziet rooken.
Hier groeit hy niet. De tuin van Holland werd verwoest,
Men plukke er madelief, zy teelt geen lauwren-oest.
Het Oosten, onze wieg, als die van 't morgenkrieken,
De zachte hemelstreek en middagzon der Grieken,
| |
[pagina 237]
| |
Itaaljes avondstond, van Hellas lucht doorspoeld; -
Zie daar de lauwrenbeemd daar ware kunst op doelt!
Doch, verr' van my, mijn Zoon, u naar dat pad te wijzen!
't Zij schittrend! maar helaas! - beschouw my, armen grijzen!
Wat wrocht mijn arbeid, neen, wat wrocht mijn pogen uit? -
Ach, 't bleef slechts ijdle klank en lichaamloos geluid.
Zoek plichten voor uw hart. - Red kranken 't veege leven!
Geef onderdrukten schuts en doe verdrukkers beven
Door 't Rechtspleit! Sta voor God, voor waarheid en altaar
Met onverwrikbren moed, in noodweêr, in gevaar!
Verkond de Orakels van Gods heilwoord; dek de listen
Der tegenstreevren op, en toon u zelven Christen!
Of (kiest gy 't) gord het zwaard voor Land en Koning aan,
Waar de eer, de plicht, u roept by de opgestoken vaan.
Maar wees indachtig aan uwe af komst. Schuw die standen,
Waar in m' om goud of gunst 't geweten smoort in banden,
Zijn vrijheid offert aan den willekeur. 't Zij vorst
Of volk u dring', bewaar uw vrijheid in uw borst.
Die zij de tempel van de Godheid, in 't geweten
Gezeteld. Ligt heel de aard gebogen in de keten,
Geef gy het voorbeeld dat den zielendwang beschaamt,
Die de overheersching van heel 't menschdom heeft beraamd.
Ach, tijden wachten u van 't vreeslijkst zielbeproeven,
Wier aaklig voorgezicht my 't hart schijnt toe te schroeven.
Maar God schept uitkomst. Wees steeds moedig, sta steeds pal,
Al dreigde u 't laatst gekraak der wrakken van 't Heelal.
Hy hoort, Hy kent de Zijne (en blijft ook voor hun waken,)
Die, hoe de nood ook pers', hun Heiland niet verzaken.
De Voorbeê blijft u by van 't stervend vaderhart,
Maar dat vertrouwend smeekt, en hel en wareld tart;
Zy wemelt om uw hoofd. Mijn dierbre, 'k zie het dagen
Der Heileeuw: Jezus daalt, verduurd zijn alle plagen!
Zijne eens doorboorde hand aanvaardt den wareldstaf!
Mijn Zoon, dit spelle ik u; volhard en laat niet af!
1820.
Men vergelijke Ausonins Protreptieon ad Nepotem snum,
Eidyll. IV.
|
|