De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 163]
| |
Ten verjaardage van mijne egade, 1815.Ga naar voetnoot*Lieve Weêrhelft, is het waar;
Brengt een nieuwvoltrokken jaar
't Uur van uw geboort' ons weder,
Zonder angst of noodgeprang?
En - verstomt mijn feestgezang?
Rust mijn matte Dichtrenveder?
Ja, mijn zangtoon blijft verstomd:
Heeft ook 't onweêr uitgebromd,
Nog weêrgalmt het my in 't harte: -
Blind van bliksemslag op slag,
Sluit zich 't oog nog voor den dag,
By een ziel, doorweekt van smarte.
'k Weet hoe licht zich 't hart bedriegt,
Door de hoop in slaap gewiegd,
Om voor nieuwe ramp te ontwaken;
En, zoo lang tot leed gestemd,
Ben ik 't denkbeeld reeds ontvremd
Van een vrolijk uchtendblaken.
Doch indien een sombre schroom
't Innig hartsgevoel betoom',
Naauwlijks voor de vreugd meer vatbaar,
Brengen we echter dank aan God,
Voor dees matiging van 't lot,
Na dat lijden dubbel schatbaar!
| |
[pagina 164]
| |
Klinkt geen feest-, geen jubeltoon
In ons beider oor meer schoon;
Mag voor ons geen dischwijn vloeien;
Wy, wy voelen, hand in hand,
Nog in borst en ingewand
De eens ontstoken vlammen gloeien.
Nam het doorgeworsteld wee
Geest en lichaamskrachten meê,
't Kon die liefde niet verkoelen.
Steeds vertederd in geween,
Mengt zich ziel en ziel in een
En laat anders niet gevoelen.
ô Hoe zalig zulk een min!
Welk een hemel heeft zy in!
Wat verzoet zy niet, mijn Waarde!
En, wat andren trekt of streelt,
Wy, met haar geluk bedeeld,
Wat benijdden wy op de aarde?
Gaven wy voor dit ons heil
Al des warelds schat niet veil?
Kan ons hart een hooger smaken?
Zonden we ooit in twijfel staan,
Koninkrijken af te slaan
Voor dit wederzijdsche blaken?
Neen, behoud ons voor elkaâr,
Opperhuwlijkszegenaar,
Even dierbaar, even teder!
Wat eens anders borst verhitt'.
Wy begeren niets dan dit;
Vloei dees zegen op ons neder.
| |
[pagina 165]
| |
Gy, Verhoorder van 't gebed,
Hebt door allen nood gered!
U vertrouwt ons hart volkomen.
Gy meet ieders nooddruft af,
En leidt allen tot het graf:
Wat dan zou de Christen schroomen?
Gy, gy ziet het spelend wicht,
Dat op ons zijne oogjens richt,
Als wy de onzen tot U beuren:
Gy, den knaap wiens fiere moed,
Dobbrend op den hollen vloed,
Zich onze armen uit dorst scheuren.
Gy vergeet hen niet, ô neen!
's Levens wisselvalligheên,
Golven, stroomen, klippen, stranden,
Alles hangt aan U, mijn God!
Alles is in Uw gebod;
Alles, veilig in Uw handen!
Neem dan onze zuchten aan!
Ons eenstemmig hartenslaan,
Uit bewustheid van Uw zegen!
Vergewis dien aan ons kroost;
En in alle lot getroost,
Juichen wy de toekomst tegen.
|
|