De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 136]
| |
Andwoord aan mijne egade, op een Dichtstukjen van haar.Ga naar voetnoot*Ja, mijn dierbre, 's Hemels zegen
Is in 't aanzien niet gelegen,
Noch in 't saamgewoekerd goed:
In het hart van Echtgenooten
Is die zegen opgesloten,
Dat de ware liefde voedt.
Praalgewaad of eereteekenen
Moog de dwaas een voorrecht rekenen,
Die niet hooger is dan zy:
't Zelfgevoel van reine zielen
Die haar orde nooit ontvielen,
Is van edeler waardy.
God is 't, die, voor schat of weelde,
Ons met kostbrer goed bedeelde,
Vrienden, by den nood, getrouw.
Ja, hun koestren, zorgen, laven,
Is ons meer dan alle gaven
Die de hoogmoed wenschen zou.
Ja, waar andren 't heil op bouwen,
Ons schonk Hy dat vol vertrouwen
Op 't voorzienige albestuur,
Dat, het oog op Hem geslagen,
Niet vertwijfelt in de vlagen
Van het nijpend lijdensuur.
| |
[pagina 137]
| |
Ach! Hy schonk het, Hy, de Algoede,
Die ons tegen haat en woede,
Tegen dood en hel bewaart!
Hy die onze koets deed bloeien!
En van zegen overvloeien
Dien geen andere evenaart.
Ja, erkennen wy Zijn goedheid!
Dit gevoel is hemelzoetheid
Die Hy-zelf in 't harte stort:
Uit wat bron de vreugd moog schieten
Die dit leven laat genieten,
Hier schiet alles by te kort.
Ja, die Godheid die ons paarde,
Kon beschikken van heel de aarde,
Doch wat waar ons al heur schat?
Ware er iets aan 't echtgenoegen,
Iets aan 't eenigst toe te voegen,
Daar ons hart gevoel voor had?
Neen, wat rampen op ons drukken,
Andren mogen nederbukken,
Wy verheffen hoofd en hand.
In den band die ons vereenigt,
Wordt het hardste lot gelenigd,
En de reinste dank ontbrandt.
Hy die ons dit heil bereidde,
En elkaâr aan 't hart geleidde,
Gaf ons tot dees oogwenk brood;
En Hy zal ons niet begeven:
't In Zijn wil doorworsteld leven,
Houdt Zijn zegen in den schoot.
1813.
|
|