De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 130]
| |
Aan een vriend by de bevalling zijner Egade.Ga naar voetnoot*Hou op, mijn goede vriend, hou op!
Halt ein! cessez! piano! stop!
Of 'k heb den brui van 't verzenmaken.
Dat houdt geen arme Dichter by,
Al hieldt gy hem het rijmwoord vrij:
Daar is een maat in alle zaken.
Pas zong ik u een stouten knaap
Met d' eersten wiegzang in den slaap,
Of, eer men 't jaartal rond kan tellen,
Daar komt op nieuw een kleine meid,
Die ook al om een versjen schreit,
En 'k moet haar ook te vreden stellen.
Dat schikt niet, vriendlief, dat gy 't weet!
Ik schei er uit als kraampoëet,
Of 't dient wat minder drok te loopen.
Geloof niet dat ik met zoo'n hort
De verzen uit mijn koker stort,
Als gy uw borstrok los kunt knopen.
Voor u is 't wel. Gy neemt uw pret,
En legt uw hoofd weêr neêr in 't bed,
En denkt om kraam noch kraamdichtmaken:
Maar 't vrouwtjen zucht dan maanden rond,
En trekt zoo menig zuren mond;
En ik, ik moet een nacht aan 't waken.
| |
[pagina 131]
| |
Een nacht? Ja mooglijk tien of meer;
En zit, en denk den kop my zeer,
Met woorden aan malkaâr te lijmen,
Op dat, na honderd jaar misschien,
Uw achterkleinzoonskind moog zien
Hoe meesterlijk onze eeuw kon rijmen.
Vooral niet, vriend; dat gaat niet aan:
Met driemaal kan een mensch volstaan,
En 'k heb my driemaal heesch gekreten. -
Doch zijt gy 't knoeiwerk nog niet moê,
Zie daar dan nog een heilwensch toe,
Om u de maat recht vol te meten!
Geluk! geluk, met dit uw kind,
En die gy verders overwint,
Tot aan het twintigste ingesloten!
En zijt ge dan nog niet voldaan,
Zoo spreek den ouden paai weêr aan,
Ten zij hem de oogen zijn beschoten.
Doch wilt gy eenen raad daarby,
Zoo neem uw voorbeeld thands aan my,
Die voor heb, my tot rust te geven:
En leef (voor 't oovrig) wel getroost,
Gelukkig in uw bloeiend kroost,
Met haar die 't zoet is van uw leven.
1812.
|
|