De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 11
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijJulius Cezar Scaliger, op een geschrift van Boetius Gemalinne.Ga naar voetnoot*Scripta Severinus dum spectat conjugis, inquit:
Non memini; verum est hoc, puto, nostra manus.
Sin alia: unde, aliis incognita, pondera mentis?
Hic meus est animns, mens (tamen) ista mea est.
Dum loquitur, loquitur stupidus, nec fallitur usquam;
Quippe eadem fert mens corpora, sola, duo.
Terwijl Boëtius zijn Egaas werk beschouwde,
‘Ja (riep hy) dit 's mijn hand, de stempel van mijn' geest.
| |
[pagina 92]
| |
't Geheugen twijfle vrij, dat met mijn brein veroudde;
Mijn ziel herkent zich-zelv in alles wat zy leest.
Zy-zelv heeft in dees taal zich bruischende uitgegoten:
Wie schilderde op die wijs wat zy-alleen gevoelt!’
't Was recht: zijn Egaas zang is uit zijn ziel gevloten;
Eén ziel is 't, één gevoel, dat beider borst doorwoelt.
1809.
|
|