De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 462]
| |
Voorafspraak, by de voorlezing des dichtstuks
| |
[pagina 463]
| |
En echter, ja, mijn Zang moet voor u vloeien!
Gy wilt het dus, hoe zeer mijn Dichtaâr kwijnt;
En zou mijn borst op dezen wensch niet gloeien!
Zy doet het. Doch geen zangdrift vlamt haar aan:
Indien zy gloeit, zy gloeit van onvermogen.
De schaamtedrift die haar van angst doet slaan,
Zie daar de vlam die flikkert in mijne oogen!
Verwacht dus niet, dan stroef en kruipend Dicht,
En wat alleen mijn zwakte nog kan voegen.
De Minnaar zingt van Cytheréaas wicht!
En ik, ik zing mijn geestverteerend zwoegen.
Hy 't lieflijk oog, waar uit zijn lijden sproot;
En ik, de bron van mijne ontzetbre plagen:
Hy, minnetroost in zijn Geliefdes schoot;
Ik. artseny die 's levens pijn doet dragen. -
Ge ontzet u? Neen; ook mijn vervlogen jeugd
Mocht roos en myrth voor lieve maagden strooien:
Vergeef, vergeef, ô 's levens zoetste vreugd,
Indien wy thands den zwarten tabbaart plooien!
Apol doscht hier geen herderlijk gewaad,
Maar 't stijve kleed der Péans en Galenen:
Zijn Cyther spreekt de taal van Hippoeraat,
En zal met ons aan 't angstig ziekbed stenen.
Hoe! is hy niet de God der artseny?
En zou zijn Lier der kranken noodhulp schuwen?
Mijn vrienden, neen. Rechtaarde Poëzy
Weet Dichtrengeest aan schraler stof te huwen.
Geen veld is dor, waar Dichtkunst zich vertreedt.
Het bloemtjen wast, waar slechts haar voeten drukken!
En, zoo de hand den echten toongreep weet,
Ook wat verscheurt, kan streelen en verrukken.
Voor my, bewust hoe min my overschiet
Van 't zangrig vuur! hoe zeer mijn vingers beven! -
Mishaagt u licht de stroefheid van mijn lied,
Het moog voor 't minst mijn zucht getuignis geven.
Mijn zucht -! Gy kent, gewis, mijn Vaderland,
Gy kent die zucht, die steeds mijn borst mocht blaken:
Vergeeft om 't hart den misslag van de hand!
Een gunstig oor zal, wat my faalt, volmaken.
[1806.]
|
|