Aan mevrouw *********,
op haren geboortedag, die ook de mijne was, den negenden na hare bevalling van een zoon.Ga naar voetnoot*
Verrijkt met d' eêlsten schat, dien de Almacht heeft te geven,
Gelukkig door uw Echt, door uw beminlijk kroost,
Smaakt ge, ô begaafde Vrouw, de hoogste lust van 't leven,
En weet niet, welk een zucht verholen weedom loost.
ô Zalig dus de dag, die uw voortreflijkheden
Aan de aard ten toonbeeld schonk, Natuur ten meesterstuk,
Om wijd en zijd vereerd, bewonderd, aangebeden,
Maar ook bedeeld te zijn van 't onbepaaldst Geluk!
Ook ditmaal schenkt hy u, doorstraald van nieuw genoegen,
Van 't hachlijk kinderbed aan Liefde en Vriendschap weêr;
En, bleef er nog een wensch, die in uw borst mocht zwoegen,
Een Zoon volmaakt het heil, en duldt geen wenschen meer.
ô Rijs dan, zalig licht! gezegendste aller dagen!
My schonkt ge een lot vol ramps, vol jammren, en verdriet,
Maar nimmer zal mijn hart zich over u beklagen:
't Gestarnt', dat u beheerscht, droeg zaligheên en plagen,
Gy deeldet ze onder ons, en, heb ik 't leed te dragen,
Mijn hart wraakt uw verdeeling niet.
Welaan dan! stort den rijksten zegen
Steeds meer verdubbeld uit op 't zoo bevoorrecht hoofd,
Tot we één Volmaaktheid zien, die by haar op kan wegen!
Één luister, dien zij niet verdooft!
|
|