De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 251]
| |
Op de Rotterdamsche kunstgenootschapsvergadering.Ga naar voetnoot*Begaafde Dichters, die uw snaren,
By 't kabblen van de Rottebaren,
Op onnavolgbre tonen stelt!
Verguntge, ô wakkre kunstenaren!
Dat zich mijn zwakke zang aan uwen zang zou paren,
Die van een Hemelsch Dichtvuur zwelt?
Hoe moet me uw gunst de ziel niet treffen?
Dan ach, hoe moet ze zich verheffen,
Op dat ze uw grootheid niet onteer'!
Bedenkt gy 't, dat gy van mijn zangen
's Genootschaps luister af doet hangen?
En ach! wat is die luister teêr!
Gewis, de zoetste harmonye,
De hoogstgestemde melodye,
Hoe treflijk, hoe verrukkend schoon,
Wordt, in de zanggewijde choren,
Ondraaglijk voor ervarene ooren
Door 't mengen van een' valschen toon.
En kan mijn necdrig dichtvermogen,
Mijn brandendst yvren, vurigst pogen,
Voldoen aan zulk een zware last,
Als 't is, uw eer, uw' roem, te staven? -
Bedenkt, ô vaderlandsche braven,
Hoe weinig hy mijn schoudren past!
| |
[pagina 252]
| |
't Voegt hun, wien versche prijslauwrieren
Het gloriedragend voorhoofd sieren,
Te pralen in w' eedlen kring: -
Maar ik, wiens cyther reeds verstramde,
Wiens hand te lang een rust verlamde,
Ik bloos, wanneer ik met u zing.
Helaas! mijn al te onzuivre tonen
Vereischen 't vriendelijkst verschoonen
Van uw onuitgeputte gunst. -
Dan, 'k zing voor u; gy zult mijn zangen
Met uw toegevendheid ontfangen,
En dit-alleen vervult mijn kunst.
Ja, laat die gunst haar steeds vervullen!
Zoo lang wy 't speeltuig roeren zullen,
Zal ze aan mijn hart steeds heilig zijn:
Dat hart, gevoelig voor uw goedheid,
Blijft eeuwig dankbaar voor heur zoetheid,
En plengt, uw' naam ter eer', dees gloênden eere wijn!
Over tafel gemaakt,
mdcclxxxii.
|
|