De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 231]
| |
Aan de bestuurders van het Dichtlievend Genootschap, onder de spreuk: ‘Kunstliefde spaart geen vlijt;’
| |
[pagina 232]
| |
Wanneer 't door moddrig veenmoer schiet,
Gy vordert van verloopen kreken,
De frischheid van het bronnat nict:
Gy zult geen' zuivren zangtoon vergen,
Van hem, wiens dichtaâr, lang verdord,
Uw kiesch gehoor op 't felst moet tergen,
Zoo dra zy opgewakkerd wordt.
Wat rijken stroom van dichtgedachten,
Wat gladden gloed van Poëzy,
Bleef afgeleid in diepe grachten,
Zijn zuivre loop, zijn klaarheid by?
Waar is 't verhemelte ook, hoe teder,
Dat door geen wrang, geen bitter ooft,
Dat door geen smaakverwoestend leder,
Zijn fijne vatbaarheid verdooft?
Wat hand, hoe wel, hoe doorervaren,
Die, om den moker krom vereeld,
De gants ontwende Cymbelsnaren
Met volle vaardigheid bespeelt?
Of, welk gehoor, aan maatloos krassen
En valschen wildzang lang gewoon,
Zal d' eersten faalgreep straks verrassen,
By 't missen van den echten toon?
Voor my, zoo 't needrig zangvermogen,
My ooit voor dezen toegekend,
Iets waard mocht schijnen in uwe oogen,
't Is al zijn vatbaarheên ontwend.
Een drom geestdovende oefeningen,
My overladend door 't gewicht,
Stelt paal en eindperk aan mijn zingen,
En kluistert me aan te streng een' plicht.
Gy weet, ô wakkre kunstgenooten!
('k Begroet u met dien dierbren naam;
U, die me uw zangchoor hebt ontsloten;
Zoo slechts uw gunst zich mijns niet schaam!)
Gy weet, of last van bezigheden,
Waar niets van 't geen naar kunstvuur zweemt
De minste plaats by kan bekleeden,
Den vrijen geest zijn vlucht beneemt.
| |
[pagina 233]
| |
Gy weet - maar neen; uw zuivre tonen
Bewijzen 't ons, dat gy 't niet weet:
Denkt echter: kan de Dichtkunst wonen,
Waar hart, waar geest, zich-zelv' vergeet?
Gy zult, ô wakkre Kunstgezinden!
Gy zult dan in mijn kruipend lied
Geen grootschheid, vuur, of kieschheid vinden;
Maar - ge eischt van my dien kunstzwier niet.
Gy, schikt ge aan 't hoofd der Dichtrenreien,
Van 't Kunstbekronende eerbewijs;
Van Pindus trotsche Lauwrenmeien,
Waardeert elks kunst op juisten prijs: -
Maar ach! wat heeft u dan gedreven,
Om in uwe eedle Maatschappy,
My, schaamlen Zanger! plaats te geven?
Wat toch, ai zegt, wat kroont ge in my?
Ex tempore.
|
|