De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 214] [p. 214] In den vriendenrol van den heere F. Dobbrauski, tegen over een vaers van de Jonkvrouwe de lannoy.Ga naar voetnoot* Met recht zien we in deez' rol aan 't hoofd van uwe vrienden, De groote Zangheldin, den roem van 't Vaderland: Zoo kunstmin, vlijt en deugd Hare achting ooit verdienden, U voegt het, dat gy boogt op zulk een onderpand. Maar zoude ik nevens haar in dezen bondel pralen, Dobbrauski? Eischt ge oprecht die stoutheid van mijn pen? Ach! weer een' heeschen vorsch van 't Choor der nachtegalen; Geloof niet dat ik ooit deze eerplaats' waardig ben. Maar zacht - betaamt het my, het gunstbewijs te wraken, Dat uw genegen hart niet schroomt my aan te biên? Neen; dat ik my veeleer zoo waardig poog te maken, Als 't vleiend vriendschapsglas my aan uw oog doet zien! 1777. voetnoot* Nalezingen I, 3. Vorige Volgende