De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijBy een slapende schoone.Ga naar voetnoot*Gy, lieve Zefir, blaas toch zacht
Terwijl mijn schoone rust,
En wacht u dat gy te onbedacht
Haar lieve koontjens kust.
Bedwing uw adem, hou hem in,
En ruisch door boom noch vliet
By 't sluimren van mijn hartvriendin;
ô! Stoor en wek haar niet.
Maar zweve een zachte balsemlucht
Van roosjens om haar hoofd,
Als wolkjens met een walm bevrucht
Die 't Lenteknopjen stooft.
ô! Breek haar zoeten sluimer niet,
Dat ze onverwacht ontwaak,
En 't licht dat aan haar oog ontschiet,
't Heelal tot kolen blaak!
Ontzie de lachende Natuur
In dees haar Lentepronk:
Ach, rots en water vloog in vuur,
By eenen enklen lonk;
Neen, lieve Zefir, roer u niet,
En wek geen nieuwen gloed,
| |
[pagina 197]
| |
En schud noch rimpel woud of vliet,
Maar sluimer aan haar voet.
Mijn borst beproefde 't al te wel
Wat zulk een lonk vermag:
Geen straal eens jachtroers treft zoo fel,
Geen dwarse bliksemslag.
Geen vlam doorblakert, smelt, en gloeit,
Als waar my 't bloed van ziedt.
ô Zefir, eer ge uw vleugels schroeit,
Verstoor haar sluimer niet!
Uit het Spaansch.
|
|