De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 190]
| |
Een zwaluw, briefbode.Ga naar voetnoot*Beminlijk duifjen, zeg, van waar,
Van waar, die drokke vlucht?
Anakreon.
Gewenschte en vlugge Lentbodinne,
Ontsluimerd in verfrischte lucht,
Wees thands gezant der teêrste minne
By 't voorwerp van mijn boezemzucht!
Gy hebt haar naam niet rond te vragen,
Maar kent ze aan 't maagdlijk schoon gelaat,
Gethroond op Venus statiewagen
In rozen van den dageraad.
Ga, zwaluw, zoek haar stil vertrekjen,
Meer waardig dan eens Konings zaal,
En breng haar 't vrachtjen van uw nekjen,
Mijne ongeveinsde hartetaal.
Meld, meld haar, hoe ik voor haar blaken,
Hoe trouw mijn liefde wezen zal;
Hoe zy mijn zielsheil zal volmaken,
Mijn hemel is, mijn eenig al.
Wenscht zy uws zenders naam te weten,
Zijn naam is oud en zonder vlek,
Ja meer, dan gouden Ridderketen;
Zijn staat - kent weelde noch gebrek.
Zijn eer - is in zijn naam besloten;
Zijn rijkdom - in zijn edel bloed,
Zijn stam - beroemd in brave loten,
En nooit ontaart van Oudren moed.
| |
[pagina 191]
| |
Ga, zwaluw; voor 't herbergzaam dakjen
Zijt gy me een wederdienst verplicht:
Uw nestjen schommelt aan dit takjen,
Gy hebt het in mijn schuts gesticht.
Ga heen, vertrouwling van mijn gloeien,
En voer mijn teedre liefdebeê;
Maar haast u met weêrom te spoeien,
En breng my hoop op weêrmin meê.
1825.
|
|