De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijAan een sijsjen.Ga naar voetnoot*O felice augelletto.
Guarini.
Weinig weet ge, vrolijk Sijsjen,
Als gy trippelt op het veld
Of u wiegelt op een rijsjen,
Dat gy naar den valstrik snelt.
Met een vredig stil genoegen
Ademt gy de Lentelucht,
En met zacht en teder zwoegen
Zwelt uw borst van levenszucht;
Klapt de wiekjens, zet den gorgel
Voor den schralen wildzang uit,
Voegt by 't vinkjens scheller orgel
't Zachter piepen van uw fluit;
Smaakt het frisch en geurig plantjen,
Met uw teedre neb gevat;
Net uw kuif aan 't waterkantjen,
Waar de beek een plaschjen spat.
Soms verrast gy onder 't huppelen
't Wormtjen dat uit de aarde wringt;
Laaft met daauw of regendruppelen
| |
[pagina 187]
| |
't Keeltjen dat van liefde zingt.
Roept het gaaitjen uit de struiken,
Waar 't op d' elzentak gewiegd,
Voor uw min schijnt weg te duiken;
Doch wier hart u tegenvliegt.
Hoort gy 't schuiflen van 't gebladert'?
Ja, gy slaat den vleugel uit;
't Uur van uw voldoening nadert,
Vlieg aan 't hart der teedre bruid.
Zie haar 't bekjen tot u strekken,
't Borstjen hijgen naar uw min!
Voel u 't brandend hartjen wekken
Liefdes fakkel blaakt er in!
Doch - neen wacht u, rust uw vlerken:
't Listig uitgespannen net
(Mocht gy 't niet te laat bemerken!)
Heeft dit boschjen dicht omzet.
't Doodbedreigend vooglaars garen
Slingert overal in 't rond:
Argloos vliegt gy door die blaâren
't Aaklig sterflot in den mond.
Ach, dees wareld, vol van lagen,
Kent geen trouw, geen onschuld meer;
Op den zwakken buit te jagen,
Is haar wellust, is haar eer.
Met van bloed bedropen handen
Tracht ze onnoozle weêrloosheid
Vast te klemmen in de banden,
Onder 't lachend groen gespreid.
Ook aan de onze legt zy strikken
Waar een onbedreven hart
Zich in weinige oogenblikken
Voor heel 't leven in verwart.
Strikken, door geen kunst ontbonden,
Door geen menschenkracht verscheurd;
Ach! met schijngebloemt' omwonden,
Maar dat eeuwig wordt betreurd!
1824.
|
|