De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 134]
| |
Aan Barine.Ga naar voetnoot*Sei tradito, e pur, mio core,
Nel tuo caso ancor che fiero,
Non sei degno di pietà.
Non di Nice, è tuo l' errore,
Che da un sezzo mensognero
Pretendesti fedeltà.
Metastasio.
Had schendige Eedbreuk, had de hoon
Van reeds zoo lang getergde Goôn,
Baldadige, uw verleidend schoon
Het kleenste vlekjen toegetogen:
Hadt ge ooit één sproetjen om den mond,
Een nagelscheurtjen dat misstond,
Uw woord had my op nieuw bedrogen.
Doch neen, uw meineed en zijn vloek
Staan niet by 't Godendom te boek,
Maar drijven op de lichte winden.
Verzweer u eens of duizendwerf!
Uw hair verandert niet van verf:
Wat zou een schoone dan verbinden?
Ga, vloek by 't opgedolven graf
Uw moeders schim haar doodbed af!
Daag hel en hemel op tot borgen
Met al de fakkels van de Nacht!
Niet een die om uw' eed niet lacht!
Hy is vergeten vóór den morgen.
Uw voorhoofd bloost of bleekt niet meer,
Maar prijkt met dubblen glans en eer,
By ieder nieuwgezworen logen.
De meineed is uw zegekrans,
En blikkert ons, misleide mans,
Met spot en dartlen schimp in de oogen.
| |
[pagina 135]
| |
Daar staan wy dan, bedeesd en stom,
Betichten Hel en Godendom,
Maar volgen als gebonden slaven.
Dan jamm'ren we, Ontrouw! en Verraad!
En laten ons tot dubble smaad,
Op nieuw met ijdle klanken laven.
'k Erken het, ons behoort de schuld!
Gy immers hebt uw woord vervuld,
Wie onzer zich mishandeld reken'!
Geen Vrouw belooft, zegt de Oosterling,Ga naar eind1
Dan onder 't voorrecht en beding,
Om, vindt zy 't goed, haar woord te breken.
1805.
|