De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijDe verovering.Ga naar voetnoot*Kupido had het Fort omringd,
Van mijn betroffen hart.
Ik hield mijn vesten wel bezet,
Mijn poorten toegespard.Ga naar eind1
Ik zag de Liefde van den wal,
By zijne ontrolde Vaan,
Die man en knechtGa naar eind2 in 't wapen riep,
En 't woest allarm deed slaan.
'k Zag harten, met een' pijl doorboord,
In die ontrolde Vaan,
In zilver, op een sabel veld,Ga naar eind3
Bezaaid met traan by traan.
Daar trok zijn gantsche macht by een
Gedoscht in zwart en wit:
Daar trok zy in den stormmarsch aan,
Door d' oorlogskreet verhit.
| |
[pagina 133]
| |
Mijn Slotvoogd, wakkre Goede wil,
Stond dapper op den muur,
En spaarde kruid, noch lood, noch lont;
Geschut, noch heggevuur.
Maar ach! des Vijands Battery
Beheerschte de Fortres:
Een stuk, met ééne lonk gelaân,
Schoot, in een' oogwenk, bres!
Nu vliegt de Vijand door de gracht,
En zet de ladders op,
En klautert over 't stortend puin,
Den stormhoed op den kop.
De Schoonheid voert de stormers aan,
En perst de Krijgskolom,
Die opstijgt langs de ontsloten baan,
Op 't daveren der trom.
Begeerte vatte, 't eerste, post
Op d' onbehoubren wal;
Haar volgden, als een waterstroom,
De Driften zonder tal.
Musket, en roer, en karabijn
En piek en ruiterspeer,
Onzichtbaar in den damp van 't vuur,
Brak allen tegenweer.
Wat zoude ik? - 'k Steek de witte vlag,
En stem in de overgaaf:
De Vesting is in 's Vijands hand;
Ik, zijn gevangen Slaaf.
Ex tempore.
Naar het Oud Engelsch van Lord Vaux.
1804.
|
|