De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 127]
| |
Geboortegroet.Ga naar voetnoot*Dierbaar Wezen van mijn Wezen! adem, waar mijn ziel in leeft!
Buiten wie des levens wellust geene wellust voor my heeft!
Lieve! zie den dag verrijzen in het levenwekkend Oost!
Dag, die om het jeugdig voorhoofd als van zacht genoegen bloost!
Zie den ochtend ons verrassen met den schoonsten purpergloed,
Die de rozen uwer wangen haren blos verhoogen doet!
Zie den heldren hemel lachen, met dien eigen' lieven lach,
Die geen andren mond dan d' uwen met zijn hemel sieren mag.
Lieve, kom! aanschouw dat purper; neem dat licht, die glansen waar!
Kom, ontsluit die blinkende oogen, van den zoetsten sluimer zwaar!
Slaapt het zachtkens in mijne armen, van mijn kusjens overdekt,
Immers is het zoet te ontwaken, door mijn kusjens opgewekt!
Zwijmt het in de teedre omhelzing, van een ondoorstaanbaar zoet;
Overlieflijk is 't herleven in den nasmaak van dien gloed!
Kom, ontwaak, en laat ons rijzen! Nooit verrees er schooner licht,
Nooit gewenschter uit de kimmen; nooit zoo heilig voor den plicht.
Lieve, kunt gy 't u herinn'ren, weet gy wat dees dag ons brengt?
't Is het hoogste feest op aarde, waar zijn licht ons meê beschenkt!
't Is uw feest, mijn Teêrgeliefde! Hemel, welk een dag voor my!
Dag, die de aard me een Eden maakte, spijt des Afgronds razerny!
Die my ballingschap en jamm'ren zeegnen leerde als 't hoogste goed,
En den hemel toebereidde voor mijn afgesoold gemoed!
Dierbare! ô wat werd het lijden my vergolden door uw hart!
En hoe dierbaar is me een lijden, dat my dus vergolden werd!
ô Wat ware eene Eeuw van rampen, wat een leeftijd vol van pijn,
By een uur in de overtuiging, van uw hart geliefd te zijn!
Wat 's genoegen, staat, of schatten, of wat harten treffen moog,
By het zwoegen van uw boezem! by het lonken van uw oog!
Wat 's een wareld van vermaken, en wat ziel vervoert of zin,
| |
[pagina 128]
| |
Wat, een hemel vol verrukking, by den hemel van uw min!
ô Mijn ziel, wat ware ik heden, zoo dees dag niet had bestaan!
Waar had ik het hart gevonden, waar mijn boezem voor mocht slaan!
Lieve, kom, dees dag is heilig: kom! begroet hem nevens my!
Slaan wy hand in handen samen! 't Is ons beider Hooggetij'.
Laten wy met wierookgeuren, feestgebloemte, en kruidery,
Hem vereeren, vieren, wijden! 't Is ons beider Hooggetij!
Laten wy met schelle tonen, met de teêrste melody,
Hem het welkom tegenzingen! 't Is ons beider Hooggetij'!
Kom, Melieve! laat ons rijzen! laat ons juichen hand in hand!
't Is het Feest van onze liefde, van heur zegenrijken band!
Zijt gy in mijn arm gelukkig? Wenscht gy u geen beter lot?
Smaakt ge in onze dierbre panden 't hoogst aandoenlijk Echtg en ot?
Klopt uw boezem met den mijnen even teder? eens gestemd?
Zegent gy de stalen keten, die ons onverbreekbaar klemt?
Kunt gy voor de scheiding beven op den brink van 't gapend graf?
ô Hoe zalig dan het leven, en de dag die 't leven gaf!
Ja, Melieve, laat ons juichen, en vernieuwen in dit licht
Onze dank- en beêgeloften voor het Godlijk aangezicht!
God, die ons gelukkig maakte door een wederzijdsche min,
Sloot in onze naauwe banden alle heil des levens in.
God verhoort hen, die beminnen met een hart, dat Hem erkent
En zich in 't genot der weelde dankbaar tot haar oorsprong wendt.
Hy, Hy zegende onze sponde met een afgebeden kroost;
En, gelukkig in dien zegen, zijn wy alle lot getroost!
Kom, Melieve, laat ons danken! smeeken we eene gunst alleen!
Want wat zou ons hart verlangen van des warelds nietigheên?
Laten wy die ijdle blazen tot een speelpop van 't geval!
God is 't, die, wie Hem betrouwen, nooit verlegen laten zal.
Smeeken wy deze eene weldaad aan Zijn Vadergoedheid af:
Dat Hy 't dierbaar Kroost behoude, dat Zijn dierbre zegen gaf!
1800.
|
|