De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan panarete, by het hooren van haar dichtstuk op mijn afbeelding.Ga naar voetnoot* Met welk gelaat kan ik uw grootsche zangen, Met lof vervuld, die my zoo weinig past - Met welk een oog uw dierbre lof ontfangen, ô Zangheldin, die dus mijn hart verrast! Ach! is de kunst der zalige Englenchoren, Dat Hemelsch oog van onweêrstaanbre kracht, Dan niet genoeg om door een hart te boren, Dat, als gy zingt, in zijn gevoel versmacht? Nog zwaait me uw hand (een hand, die duizendmalen Te waardig is, dat haar mijn mond genaakt!) Een' wierook toe, als in geen Koningszalen Voor aardsche Goôn zoo geestbedwelmend blaakt. ô Kunstsireen! ô Zangster, zoo vermogend! ô Spaar een hart dat u niet kan weêrstaan! Wees minder goed, maar toon u meer meêdogend, En schenk me alleen een' deernisvollen traan! 1796. Londen. voetnoot* Mengelingen II, 165. Vorige Volgende