De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 84]
| |
Aan Lucinde,
| |
[pagina 85]
| |
Den Hemel in uw hartdoorstralende oogen,
En in uw hand de blijde Lente draagt!
Wat roemt men my de trits Bevalligheden,
En 't veldgebloemt, ontloken op haar tred?
Gy, meer dan zy bevallig, aangebeden,
Een bloem ontspruit waar gy de vingers zet.
Uw lieve hand, volleerd in zoo veel kunsten,
Die harp en luit, penceel en Dichtpen paart,
Hoopt my dan op met uwe onschatbre gunsten,
Mijn teder hart zoo ongelijkbaar waard!
ô Laat my haar aan deze lippen drukken,
Uit dankbaarheid en eerbiedvol ontzag,
En zeggen: Zalig hy, dien 't eenmaal zal gelukken,
Dat hy die hand de zijne noemen mag!
1796.
|
|