De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijAvondeenzaamheid.Ga naar voetnoot*Ge ontzinkt my dan, ô lieflijkste aller dagen,
Maar veel te kort voor mijn verliefd gemoed!
Uw zon verdween, zijn renspoor rondgedragen,
En met die zon, mijn hoogst, mijn eenigst goed.
Thands maakt zy plaats voor een dier winternachten,
Die 't Noord-alleen in eeuwige ijsschots kent:
Een nacht van pijn, van lavingloos versmachten
Voor 't minnend hart, dat wegkrimpt in de ellend.
ô Nare nacht, wiens ijdel stargeflonker
Mijne oogen niet, dan slechts tot terging trekt!
Waar toe uw kleed in dit afgrijsbre donker,
Uw aaklig kleed, met sprenklig licht gevlekt?
Ach! al die glans van dichtgezaaide vonken
Bevat de star van mijn verlangen niet!
Mijn levensstar blaakt in Melindaas lonken;
En zalig hy, op wien zy stralen schiet!
Ja, zalig hy, voor wie zy steeds mag schijnen;
Zich in geen kim, in geene wolk versteekt;
Vertroosting daauwt op zijn verliefde pijnen;
En door de mist van zijne wanhoop breekt!
ô Blakend hart, dat in uw angstig zwoegen,
Geen kalmte kent dan waar die heilstar daagt!
Hoe is die dag van streelend zielsgenoegen
| |
[pagina 78]
| |
Zoo ras voorby, zoo lang van u beklaagd!
Die lieve dag, dat gy haar zij' mocht drukken,
Haar lieve hand omvatten met uw hand!
Ja, aan heur mond een teêrder kus ontrukken,
Dan ergens op verliefde lippen brandt!
Die lieve dag, dat ge in haar Hemelsche oogen
Uw lot, uw heil, uw leven lezen mocht!
Haar lieve borst voor uwe smart bewogen,
En vatbaar zien voor uw verliefden tocht!
ô Matig thands uw blakerend verlangen,
En lesch uw drift door balsemrijke hoop!
Verduur den nacht, en zijn langdurig prangen!
Hoe lang hy vall', hy heeft een vasten loop.
Een uchtend naakt, die op uw angstig kermen
Den hemel aan uw boezem open doet,
Uw Zielsgodes te rug geeft in uwe armen,
En laving heeft voor wat ge doorstaan moet.
1796.
|
|