De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijMyrtalus aan Erotium.Ga naar voetnoot*Van waar die daauw van zilte pareldroppen,
Die diepe zucht, uit oog en borst geweld,
Wat doet dat hart van angst en onrust kloppen,
Wanneer mijn mond zich op uw lippen knelt?
ô Lieve Maagd, is dan die kus zoo bitter,
Die teêre kus, die uit mijn boezem stroomt?
Of is een gloed, van 't zuiverst hart bezitter,
Uw hart verdacht, dat voor zijne onschuld schroomt?
Aanminnige! ach! kan my uw hart mistrouwen?
Dat lieve hart, dat niet dan zachtheid aâmt?
Mijn ademtocht voor zoo misdadig houên
Dat zich uw oog voor mijne omhelzing schaamt?
Is dan mijn vlam niet door uw oog ontstoken?
| |
[pagina 74]
| |
Uw heilig oog, waar niet dan deugd uit straalt?
En, zoo de gloed mijn bruischend bloed doet koken,
Vergeet gy dan, waaruit hy oorsprong haalt?
Neen, dierbre, neen! laat my met warme kussen
Den balsem voor mijn folterende wond
(Wat vraag ik, dan heur hevigheid te sussen?)
Verzamelen, verrassen op uw mond!
Gun my dien mond! laat my mijn branding koelen!
In d' adem van uw dierbaar hart verslaan!
En aan uw borst dat teder zwoegen voelen,
Dat aan den dwang niet langer kan weêrstaan!
Laat my uw ziel door uw bekoorlijke oogen
Zieu vonkelen van tederheid en gloed,
En, kussende uit uw hijgend hart gezogen,
Met d' ademtocht vermengen in mijn bloed!
Laat my...! Maar neen, ik vraag, ik verg niet meerder:
Ik smeek u slechts een kus van kuische Min.
Daar zijn er, ja, daar zijn er eindloos teêrder!
Maar 't geen ik vraag, daar schuilt geen angel in!
1796.
|
|