De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 10
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijAan mijne Odilde, die den Feestzang instelde, en my voorzong,
| |
[pagina 40]
| |
't Strekt uw' luister niet tot hoon:
Reeds zijt gy den kring ontheven,
Waar ons oog in rond mag zweven:
Gy zijt thands voor één' maar schoon.)
'k Schroom dus, zeg ik, dierbre Odilde!
De aangeboden speelstift niet;
Schoon de kunst zich niet verspilde
Tot beschaving van mijn lied.
'k Neem baar uit uw lieve handen,
Die, als zy de Cyther slaan,
Ooren schenken aan de wanden,
Die de snaren voor my spanden,
'k Neem haar met verrukking aan.
'k Durf het, ja; wat zoude ik marren?
Dichtkunst gloeit voor liefde en echt.
Dichtkunst, die haar flonkerstarren
Om het hoofd van Hymen hecht!
Dichtkunst, zelv van wellust dronken;
Als de min haar leidt ten feest!
Zy, zy zal mijn borst ontfonken! -
Neen, slechts één van Uwe lonken
En een weêrschijn van Uw' geest!
|
|